Tijdens de winter van 1991 was het weer eens even goed raak. Er was sneeuw en ijzige vrieskou en er kon volop geschaatst worden. Al dagen riep ik dat ik de kou wilde beleven en op vrijdag 8 februari kwam het er van. Het had die nacht streng gevroren en er stond een stevige oostenwind. Bij min vijf graden zou die dag de temperatuur blijven steken en er werd wat sneeuw verwacht. Dik aangekleed liep ik bij helder weer vanuit Kampen de winterwereld in. In mijn rugzak mijn fototoestel, mijn schaatsen en wat eten en drinken, voor een tocht over het Ganzendiep langs Grafhorst, naar het Zwartemeeer en verder zou ik wel zien. Ik hoopte het meer zelfs te kunnen oversteken naar Blokzijl. Dit was voor mij weer zo'n dag uit duizenden. Ik schaatste en zwierf de hele dag door een stilgezette wereld waarin ik nauwelijks iemand trof. Het waaride hard, wat zich vertaalde in het tikken van touwen tegen de masten van jachten die aan de kant van het brede water gelaten lagen te wachten op het einde van de winter. Zo nu en dan wist ik in een nauwelijks leesbaar schrift ook nog wat op papier te zetten van mijn ervaringen. Verder dan tot aan het Zwartemeer kwam ik niet, doordat windwakken het te gevaarlijk maakten en ook op de Goot, een aftakking van het Ganzendiep, had ik het ijs om dezelfde reden moeten verlaten. Onder de dikke ijsvloer, op een plek waar de sneeuw was weggeblazen, had ik een grote voorn vermoeid zien happen op waarschijnlijk zijn laatste dag; ik zag het aan en moest het laten voor wat het was. Deze dag was een belevenis die me aan de omgeving van Kampen verbond, en waar ik tot op de dag van vandaag met plezier aan terugdenk. Op die dagen leef ik volop en ervaar ik het als dat het zó bedoeld is: de mens één met zijn omgeving, bewust van de elementen die hij met respect trotseert.
Tijdens de winter had ik er alleen maar over geschreven en er foto's van gemaakt, maar in de loop van het jaar besloot ik een van die beelden uit te kiezen en ervan te schilderen.
Vanaf de besneeuwde uiterwaarden voert de blik van de linkerkant, de kant van IJsselmuiden dat tegenover Kampen aan de IJssel ligt, met de huizen aan de Spoorkade en het station, over de oude IJsselbrug die de in het gouden licht stromende IJssel overspant, naar Kampen met haar Bovenkerk. De gekozen plek op de uiterwaarden ligt maar honderd meter van de bewoonde wereld, maar daar al is het op slag anders. Daar voel ik me ineens toeschouwer van de drukte van alledag en weet ik me opgenomen in de natuurlijke plaats temidden van de elementen. De dikke jas van verplichtingen en tradities valt me er af en ik krijg er een onmetelijke vrijheid voor terug. Wie er niet is geweest, en er vanaf de weg naar kijkt, heeft geen idee waar ik het over heb en zou kunnen concluderen dat ik niet goed wijs ben, of in het beste geval iets heb wat die toeschouwer niet heeft. Terwijl iedereen het heeft, maar weinigen die paar aan te raden stappen zetten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten