zaterdag 31 maart 2012

Aan opa helpen herinneren (1999)




















Met een tas vol spullen stond hij aan de deur. Hij wilde toch weer iets laten schilderen om zijn opa te herinneren. Al eerder schilderde ik zijn geboortegrond aan de haven van Vollenhove en ook zijn opa in een botter op de Zuiderzee, maar nu wilde hij graag een schilderij waarop de bewaarde spullen die hem aan zijn opa herinnerden, een plaats zouden krijgen.
Vollenhove en de herinneringen eraan hadden hem nooit losgelaten. Nog regelmatig ging hij erheen om er in op te gaan. Er te mijmeren over wat voorbij was, maar in hemzelf niet voorbij was gegaan. Om er te genieten van wat er nog was. Het waren herinneringen die samen gingen met een intens ervaren van zijn eigen vergankelijkheid. Hij telde zijn jaren en besefte heel goed dat ook hij er eens niet meer zou zijn en net als zijn opa tot het verleden zou behoren. Eigenlijk vroeg hij mij of ik hem wilde helpen herinneren. En die dankbare taak heb ik op me genomen. Het waren zijn spullen en zijn herinneringen aan zijn opa en het was zijn wereld, maar ik herkende, hoe individueel dat ook is, zijn ervaren van het voorbijgaan en nam de opdracht aan.
Ik schilderde die jaren alleen maar die enkele schilderijen voor hem. Ik had namelijk de tijd genomen om onze familiegeschiedenis te onderzoeken en te beschrijven, wat uiteindelijk tot een boek heeft geleid over vier eeuwen familiegeschiedenis op de eilanden Tholen en Goeree-Overflakkee. Voor andere dingen gunde ik me toen nauwelijks tijd, maar de verzoeken en het enthousiasme van de man die zo met zijn Vollenhove en zijn voorouders verbonden was, maakten wel dat ik eind 1999 weer volop wilde gaan schilderen.

De vissershaven van Middelharnis (1995)



















Juist nu ik deze dagen het boek 'Zee en eiland' van Arjanus Faasse over de visserij in Middelharnis aan het lezen ben, ben ik aangekomen bij deze aquarel die ik maakte naar een foto uit de tijd dat nog met houten sloepen gevaren werd. Sloepen die op de plaatselijke werf werden gebouwd, en bemand door dertien Menheersenaers (inclusief het koffiekokertje van een jaar of dertien) voor maanden de veilige haven verlieten om op zee te vissen.
Rijke, liberale reders leefden goed van de opbrengsten van deze sloepen en bewoonden statige woningen in het dorp. De vissers moesten het doen met hún deel van de winst. De verschillen waren groot, zoals ook tussen de boeren en hun arbeiders, maar de vissers hadden over het algemeen wel meer te besteden dan de werkers op het land. De moeders, die met de jonge kinderen in hun kleine huizen achterbleven, moesten zich alleen zien te redden en mochten hopen op een behouden vaart, die niet vanzelfsprekend was. Zo moest na weken van wachten in de eerste maanden van 1910 worden aangenomen dat de oude houten sloep Luctor Et Emergo met de gehele bemanning was vergaan. En zoveel andere schepen had eenzelfde lot getroffen en zoveel andere schippers. matrozen, keteltappers en koffiekokers waren niet teruggekeerd.
In het dorp waren vanzelfsprekend mensen die buiten de visserij hun brood verdienden zoals landarbeiders, bakkers, slagers, timmerlui en andere ambachtslieden, maar veel mensen hadden werk dat verbonden was met de visserij: ze draaiden touwen in elkaar op de lijnbaan, werkten als zeilmaker, of op de scheepswerf. Middelharnis zou zonder de visserij zichzelf niet zijn. Al eeuwen niet. En toch werd het anders. De houten sloepen werden nog wel vervangen door stalen schepen, maar rond 1920 was het voorbij. De vissers vestigden zich in plaatsen als Vlaardingen en IJmuiden, en de laatste sloep verliet de haven die er vanaf toen, lange tijd verloren bij lag. Met de rijke huizen van de reders, de stille pakhuizen en de kleine vissershuisjes werd de haven stille getuige van een voorgoed voorbije wereld.
Ik schilderde van het vissersdorp de romantiek, het vroege ochtendlicht over het dorp en op de zeilen. Menig visser zal gedroomd hebben van deze aanblik van zijn thuis als hij voor weken of maanden van huis was. Na het verlaten van de haven hadden ze vanaf het Haringvliet de stompe kerktorens van Middelharnis en Sommelsdijk uit beeld zien verdwijnen, zoals uiteindelijk ook de molen van Stellendam, de brede toren van Goedereede en de vuurtorens langs de kust. Vanaf dat moment waren ze aangewezen op hun schip temidden van wolken, wind en water en volgden zeeziekte, ontberingen, lange dagen en hard werken. Ja, ook momenten waarop ze konden genieten van schitterende luchten, momenten van euforie als met de uitgezette lijnen goede vangsten werden binnengehaald, en van kameraadschap en saamhorigheid. Maar de boventoon was toch, dat het zwaar was en thuis zoveel beter.


donderdag 29 maart 2012

Stoombootplein Middelharnis (1995)


















Een collega vroeg me een schilderij voor haar vader te maken van een stadsgezicht in Zwolle. Ik keerde daarvoor weer terug naar de vertrouwde aquareltechniek en het voelde gelijk goed. Binnen een mum van tijd was het klaar en ik genoot van het resultaat.
Door het licht en de details zijn aquarellen de lichtvoetige noten naast de verbeeldingen van de ziel in acryl die zelden luchtig ogen en steeds een ondertoon van melancholie in zich dragen. Hier draait het om het hart en niet de ziel. En zo nu en dan is het daar precies de tijd voor. Ook toen ik deze aquarel maakte van het Stoombootplein van Middelharnis naar een van de oude ansichten. De 20e eeuw is er net begonnen; aan de aanlegsteiger bij hotel Meijer ligt stoomboot De Onderneming ("Mooi Jantje") van de veerdienst tussen Middelharnis en Rotterdam. Er is geen mens te zien en in niets herinnert het aan de dagelijkse drukte. Geen wolken en de spiegelingen in het water wijzen op slechts een enkel zuchtje wind.
Op deze manier verbeelden is voor mij het creëren van een land van dromen, waar tijd er niet toe doet. Waar grijze tonen weer tot kleur worden getoverd alsof de macht van de tijd is verbroken. De gang van de zon langs het hemelgewelf wordt er met het grootste gemak zomaar een eeuw teruggezet. Het is spelen met en reizen door de tijd die niet met zich laat spotten. Het is voor even de tijd vergeten.

woensdag 28 maart 2012

Een paradijselijk landgoed bij Arnhem (1995)




















Begin november 1994 beleefde ik een onvergetelijk mooie, zonovergoten dag. Alles aan de dag was goed. Het weer, het landschap, de wandeling door bossen en velden, en de ontmoeting als afsluiting en hoogtepunt.
Met de trein reisde ik naar Arnhem, waar ik net buiten het station een heerlijk palmbiertje pakte voordat ik richting Oosterbeek liep. Ik stak het spoor over en maakte voor het eerst kennis met landgoed Mariëndaal, waar ik daarna vaak ben teruggekeerd, met altijd de herinnering aan deze eerste keer. Het landgoed is genoemd naar het kloostercomplex dat er eind 14e eeuw is gebouwd en na de Reformatie in verval is geraakt en afgebroken. De boomstammen langs de oude laan glansden in lichte blauwen, en de kronen waren overweldigend met hun rode, gele en gouden tinten. Zo'n paradijselijke wereld kende ik nog niet en het werd nog mooier. Ik kwam bij een golvend weiland, omgeven door bomen en bossen. Het werd mijn vaste plek voor al die keren erna. Dauwdruppels glinsterden in de vroege zon. Ik had er wel uren willen blijven, maar ik moest verder naar de enige tijd waaraan ik die dag gebonden was: 15.00 uur op het station van Oosterbeek. Ik wandelde tot op de stuwwal bij de Stenen Tafel, waar het uitzicht me in de trein naar huis, aan het eind van de dag, deed dichten: het Flakkeese land spreekt van het leven, maar dit hier spreekt van het paradijs. En zo was het. Mooier kon een dag niet zijn. Daarna ging ik verder naar het noorden, door bossen, door lanen van twee eeuwen oude statige beuken, over kleine heidevelden en tot slot over een lange rechte laan naar het station van Oosterbeek.
De uren alleen met het bos, de kleuren en het golvende land waren in mijn geheugen gegrift. Ze waren de lijst om de ontmoeting aan het eind van de dag. En als een ontmoeting werkelijk ontmoeting is, dan is het goed. En zo was het. Voor altijd hoopte ik deze dag te herinneren en dus besloot ik ervan te schilderen. Ik maakte er zelfs twee: een van de blauwe boomstammen en een van het golvende weiland.  


dinsdag 27 maart 2012

Het oude huis (1994)




















Als laatste van een lange rij huizen was dit huis aan het havenkanaal tussen Sommelsdijk en Middelharnis overgebleven. Midden jaren vijftig, kort na de watersnoodramp van 1953, was het onbewoonbaar verklaard. Een houten plank met de ingekerfde tekst 'onbewoonbaar verklaarde woning' boven de voordeur bevestigde dat. Als ik er naar binnen gluurde keek ik altijd even naar de lange rij hoefijzers en de oude gereedschappen op en rond een doorleefde donkerhouten werkbank. Ik besefte terdege dat het er eens niet meer zou zijn en had er graag iets tastbaars van meegenomen. Maar dat zat er niet in; die ene ruimte was te grondig gebarricadeerd.
Het huis verviel met de jaren steeds verder, maar het wist van geen wijken, of liever: het mocht er blijkbaar nog blijven staan. Het had iets onverzettelijks en het verval maakte het mooier. Schepen kwamen er al tijden niet meer voorbij. Het havenkanaal werd er vlakbij zelfs afgedamd. Het zal er ooit nieuw en trots bij hebben gestaan, met blije eerste bewoners, maar daaraan herinnerde het al lang niet meer. Het herinnerde aan de vergankelijkheid, dat wel, en dat wordt de meeste verlaten woningen niet gegund. Dat maakte het uniek.
Tijdens een wandeling dit jaar zag ik dat het er niet meer stond en toen ik er ging kijken, herinnerde nog slechts een enkele baksteen in het gras aan 'mijn huisje'. Dat stemde me op de een of andere manier triest. Om het voorbij gaan van de dingen, en meer dan dat, het voorbij gaan van de mensen. Al die foto's die ik door de jaren heen maakte van dit huis, dit schilderij van weemoed en herinnering, het is me eigenlijk steeds daarom gegaan: om het voorbij gaan van mensen, wat ik hier in milde vorm ervoer, wat ik hier zonder moeite kon waarnemen, ervaren en verbeelden.

maandag 26 maart 2012

Weilanden tussen Kampen en De Zande (1994)


















Het lijkt er op dat ik er een leven lang over ga doen om de groene wereld rond Kampen op waarde te schatten. En toch, er is het jaar door echt heel wat te beleven. Het groen van de weilanden die met vele tientallen vierkante kilometers de stad omgeven, is zeker niet altijd hetzelfde. Midden april zijn er de zeeën van warmgele paardenbloemen en de lila kleurende drassige weilanden vol pinksterbloemen. De zwartwitte en bruinrode koeien verlaten de stal en een paar weken later zijn het de pluizenbollen van de paardenbloemen die het geheel weer een heel ander aanzien geven, voordat richting de zomer de graslanden intens bruinrood van de zuring kleuren. De sloten waar de eerste maanden de mist nog uit omhoog leek te komen, vullen zich gaandeweg met kikkerbeet en zwanebloemen. Het groen rond de stad leeft!
Maar het is, behalve na een gemeen koude winterperiode als het gras bruingeel uit de strijd gekomen is, wel groen en dat maakt het anders dan op Flakkee waar ik zo gewend ben de seizoenen te lezen. In de winter staat er op een paar verdwaalde spruiten en boerenkool na, niets. Eindeloze akkers met bruinrode voren liggen dan rond de dorpen te weemoedig te dromen. En het duurt lang voordat er weer een teken van leven volgt. Nog tot diep in het voorjaar lijkt er niets te gebeuren. Als het lang droog en zonnig is kleurt de grond tot okergelen, maar ook dan nog geen teken van leven. En dan komen de gewassen op. In allerlei kleuren groen, eerst, en dan de tulpen in roden, donkerpaarsen en gelen, de violen, de aardappelplanten in bloei, suikerbieten die zich in de betonnen kleigrond staande houden in de blakende zon, het naar goud kleurende koren, blauwgroene prei, de zonnebloemen, de gladiolen, en elk een eigen moment van de oogst. Dat is anders, maar niet voor iedereen mooier. Voor wie het niet kent, duurt de tijd van de kale akkers te lang, is er niets te beleven. Aan de printplaat in mijn hoofd lijkt niet veel meer te veranderen. Met hoe ik leerde kijken, kijk ik naar de wereld om me heen. Maar dit ben ik wel gaan zien: het groen rond Kampen is niet groen alleen. En daarom heb ik het schilderend opgezocht. Om mezelf de ogen te openen en tegen mezelf te zeggen: kijk dan! En zo schilderde ik in 1994 de uitgestrekte weilanden tussen Kampen en De Zande, met zuringrood en velden vol met pluizenbollen van uitgebloeide paardenbloemen, de koeien grazend in hun wei, en de erboven opwellende wolken.

zondag 25 maart 2012

Het gedroomde dorp Sommelsdijk (1994)





















In het dorp Sommelsdijk op Goeree-Overflakkee ben ik me uiteindelijk helemaal thuis gaan voelen. Maar dat heeft wel even geduurd. Ik ben namelijk geboren in Middelharnis dat, weliswaar slechts gescheiden door de Langeweg tegen Sommelsdijk aan ligt - aan het begin van de 20e eeuw zijn de beide dorpen naar en tegen elkaar aangegroeid - maar daar zeker niet één geheel mee vormt. Ik was Menheersenaer en dat wilde ik weten ook. Net als dat ik geen Zeeuw was, maar Hollander.
Vroeger, toen Middelharnis nog een vissersdorp was, boterde het lang niet altijd tussen Menheersenaers, zoals de inwoners van Middelharnis heten, en Sommerdiekers. En ook in mijn jongste jaren was daarvan nog iets te merken. Zo trokken we er met jongens uit onze straat, hemelsbreed nauwelijks honderd meter van Sommelsdijk, soms op uit om met Sommerdiekers te gaan vechten. Het maakte niet uit welke, als het maar Sommerdiekers waren en net iets minder sterk dan wij. Het heeft overigens maar één keer tot een, ook nog onschuldige, schermutseling geleid en dat was gezien onze krachten maar goed ook. Maar het zette wel de toon; we waren geen Sommerdiekers.
Toen ik rond 1988 honderden foto's van het dorp maakte, waren dat dan ook vooral foto's van Middelharnis, en het duurde wel even voor ik doorhad hoe mooi juist ook Sommelsdijk was. Het was daar allemaal niet zo snel gegaan met de veranderingen, met afbraak en nieuwbouw. Veel meer dan in Middelharnis stonden er nog de grote zwartgeteerde schuren en de kerk die er ooit was afgebrand, was maar ten dele herbouwd en had haar grootsheid verloren. Het polderland ging er onveranderd heel geleidelijk en natuurlijk over in het dorp en de molen was er niet onder de slopershamer gevallen.
Ik heb Sommelsdijk, waar mijn vader evenals zijn vader en zijn grootvader geboren is en waar hij tot zijn trouwdag heeft gewoond, toen ik doorkreeg wat het in zich had, meer en meer omarmd. Het werd zelfs meer dan wat het was. Het werd het gedroomde dorp: kleinschalig, een plek waar de geschiedenis zo is af te lezen, waar de kerktoren wijst naar hogere waarden dan geld en goed, waar de mensen je kennen en waar je de mensen kent, waar je geboren wordt en waar afscheid van je wordt genomen. Zo mooi en zo goed kon het ook daar niet zijn. Maar ik wilde daar wél van schilderen. Ja, ook de molen en de kerk, de schuren en oranje daken, maar ook mijn gedroomde wereld. Ik schilderde mijn dorp in een mengeling van droom en werkelijkheid, onder een beschermende wolk die het tastbare overstijgt. Ik schilderde mijn verlangde thuis dat in mij is en waar het dorp Sommelsdijk me telkens weer heerlijk aan herinnert.

zaterdag 24 maart 2012

De Sommelsdijkse haven (1994)


















Het havenkanaal tussen de havenkom van Sommelsdijk en de haven van Middelharnis is aan het begin van de negentiende eeuw gegraven om de haven van Sommelsdijk te verbinden met het open water toen de oude eigen verbinding door verdere inpoldering was komen te vervallen. Het kanaal was vooral nodig voor het vervoer van landbouwproducten. Vergeleken met de haven van het trotse vissersdorp Middelharnis, was de haven van Sommelsdijk een boerenhaven. Hier geen rijke huizen van reders, geen grote pakhuizen, maar schuren, wat kleinere gebouwen en een weegbrug bij het weeghuisje. 
De haven van Middelharnis was er een van allure, die van Sommelsdijk een van sfeer, waar je nog zo de polder in keek, waar de achterkant van de huizen niet meegegaan was met de tijd. 
De kanaaldijk was begin jaren negentig mijn vaste plek geworden om naar toe te gaan als ik even een paar dagen op Flakkee was. Ik maakte er veel foto's. Omdat ik er genoot van de rust en zeker ook omdat er plannen waren voor woningbouw, het afbreken van oude huizen en schuren en het dempen van het kanaal. Het ging er allemaal anders worden en zolang dat niet zo was, wilde ik het meemaken. Ik nam de beelden en geluiden in me op. Van de zwaluwen op rustige zomeravonden, de meeuwen die in vloeiende lijnen langs de huizen vlogen, het vlakke water met de spiegeling van oude gebouwen, het wuivende riet, de oude vlier- en meidoornstruiken waarvan de witte bloemen met de blauwe lentelucht zo'n feestelijk geheel vormden, de hoge kanaaldijk die uit de polder eerst een zwartgeteerde houten schuur trof en dan de blauwe kinderkopjes rond de havenkom en het weeghuisje, de stilte en de weemoed in november. Van die dromerige wereld schilderde ik in 1994 dit schilderij. Omdat ik er thuis was en omdat ik die niet vergeten wou.

De Grote Kerk van Middelharnis (1993)

















Ik wilde de Grote Kerk van Middelharnis al vaker eens onderwerp van een schilderij maken, maar behalve de keer dat ik hem schilderde naar een foto van de brand van 1948, was het zover niet gekomen. Mijn vader had de kerk al wel vaker en ook op groot formaat geschilderd, telkens in opdracht zodat we er thuis maar kort van konden genieten. Ze gingen ingelijst naar de opdrachtgever en ik zag ze niet meer terug. In 1993 moest het er dan toch maar eens van komen.
Ik schilderde het kerkgebouw waar ik omheen wandelde en fietste op mijn tochten door het dorp. Het gebouw waarvan ik wist dat het direct na de inpoldering van de opwassen in 1465 werd gebouwd en in de tijd tot twee keer toe volledig in vlammen was opgegaan. Ik zette de kerk in heerlijk voorjaarslicht, fier en monumentaal. Ik schilderde haar met enige afstand, vanachter de toen nog iele bomen, maar ze was voor mij meer. Ze was de plek waar ik al jong kennis had gemaakt met christelijk leven en denken, met ogenschijnlijk onveranderlijke gewoonten en rituelen tijdens kerkdiensten waarin de tijd zo langzaam ging. Waarin elke zondag weer in de opgelezen 'tien geboden' de opdracht klonk 'God lief te hebben boven alles en de naaste als onszelf'.
Ik zag er mensen die elk lied zongen of hun leven ervan af hing. Zo zat elke zondag een paar banken schuin voor mij een oude man bij een van de grauwgrijze pilaren zó voluit met open mond en met zijn hele gezicht mee te zingen, dat in mij als tienjarige kereltje de gedachte opkwam dat hij misschien zijn halve leven niet had meegezongen en dat nu, in die laatste jaren goed wilde maken. Sommige psalmen klonken anders dan gewoon, omdat ze een opgetogener melodie hadden, gekoppeld aan woorden die zo uit het hart kwamen. Die psalmen brachten de anders zo ingetogen mensen enkele minuten in vervoering. ' 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht, (en nog weer hoger en harder) zingen daar ik Hem verwacht...' klonk het dan begeleid door steeds intenser orgelspel uit honderden kelen tegelijk, zij aan zij, met een onvergetelijke overtuiging. Daarna keerde de rust weer. Ze hadden hun hart samen gelucht, zichzelf moed ingezongen op hun vertrouwde plek, in hun vertrouwde kerk die ze voor geen goud wilden missen.

vrijdag 23 maart 2012

Maandagmorgens op Flakkee (1993)



















In 1993 pakte ik het aquarelleren weer op. Ik wilde het ontastbare weer eens in het tastbare laten zien. Ik leerde snel en na een aantal aquarellen was ik helemaal in mijn element. Ik koos een dia van een  karakteristiek huis op de Oostdijk van Middelharnis, die ik een aantal jaren ervoor had gemaakt tijdens een paar dagen vrij op Flakkee. Meestal was ik er van vrijdagavond tot en met maandagmiddag en zeker ook de maandagmorgen was bijzonder. Ik was dan ruimschoots geacclimatiseerd, had de familie ontmoet, was de polder alweer in en uit gefietst, en had de vertrouwde kerk bezocht. En op die maandagmorgens was ik er nóg en nam ik de tijd om eindeloos door de oude straten te lopen en foto's te maken. Overal zag ik mensen de werkweek beginnen, en ik moest nog even niets. Ik genoot van de vrijheid en de herinneringen, en het maakte me nauwelijks uit of de zon scheen of dat het dorp onder een dikke wolkendeken droomde.
De foto met het beddengoed uit het raam, met de frisse blik van de huizen over het lager gelegen dorp, was voor mij hét beeld van die vrije maandagmorgens op Flakkee. Bij het schilderen genoot ik van elk detail, van de kleuren, van het beeld dat de zichtbare werkelijkheid oversteeg. Ook dit was ik. En ik hoopte ook anderen aan te spreken met dit beeld van een hemel op aarde, van oog voor het kleine, van oog voor het licht.  

      

donderdag 22 maart 2012

Dromen dicht bij huis (1992)

















Jarenlang meende ik wel weer, eens, naar het eiland Flakkee terug te keren. Er te wonen. Er gewoon even een paar minuten tussenuit te kunnen piepen, de polder in, naar vogelwikke en naar fluitenkruid, of naar de duinen en de wulken op het strand, naar de bergeenden van het Grevelingenmeer, de geelbemoste pier aan het Haringvliet. Er gewoon even een paar minuten met de mensen te delen, die ik van jongsaf ken. Maar zo zal het niet zijn en dat besefte ik in 1992, toen ik inmiddels negen jaar in Kampen woonde, goed.
Ik merkte ook toen al dat ook mijn directe leefomgeving mij - best wel wat - kan brengen wat ik op Flakkee steeds vond. Als ik het een kans geef. Als ik ook hier herinneringen en dromen aan het landschap verbindt, mezelf aan het landschap verbindt door er in op te gaan. Onder de wolken, bij de eeuwenoude stad, aan de IJssel waarin de hoge luchten zich spiegelen op fraaie lentedagen, waar het water met het vallen van de avond de paarsen en de blauwen  steeds intenser kaatst, waar na een eerste koude nacht, het gouden ochtendlicht me nodigt er in op te gaan.
Met dit schilderij van Kampen aan de IJssel, zocht ik te dromen dicht bij huis en zocht ik mijn heil ook hier te vinden. Ik wilde me niet laten verlammen door de gedachte dat ik mezelf alleen op Flakkee zou vinden. En zo was het ook niet. De indrukken van die tijd zijn me als dierbare herinneringen voor altijd ingeprent door het urenlange schilderen, fotograferen en filmen van het in lome slagen golvende water, de schepen die de IJsselbrug passeerden, het klokkengelui van de Nieuwe Toren, de meerkoeten, de aalscholvers, de dovenetel en de kaardenbol, de Veluwe in de blauwe verte.

Hé kijk, ik leef! (1992)




















Wat me rond mijn 17e jaar voor ogen stond, was het beheersen van alle te schilderen elementen van een landschap, zodat ik er in alle vrijheid mee zou kunnen improviseren. De jaren erna koppelde ik aan die wens een zoektocht naar mijn eigen handschrift. En tien jaar later was ik gelukkig met waar het in dit schilderij op uit was gekomen. Het landschap had zich gevormd rond de horizon en een herinnerde bomenrij langs de Stadsedijk bij Middelharnis. De wolken waren míjn wolken geworden, die op mijn ritme en met mijn energie in de ruimte bewogen, en een strijd uitvochten die het zintuiglijke te boven ging. Een strijd die ik liet uitvechten boven akkers waarvan de kleuren en het ritme reageerden op die van de lucht en andersom. Het ging over het drama van het leven, over liefde en dood, over worsteling en extase, en daarmee oversteeg het bereikte resultaat ruimschoots het doel waarmee ik ooit de reis begonnen was, toen ik de academie binnenkwam. De dramatiek ontwaarde ik in die tijd ook al wel - al was het nog maar zeer ten dele - maar dan toch vooral vanuit de verklarende kaders van de traditie waarin ik was opgegroeid. Meer en meer liet ik, beheerst, die kaders vallen, als een kind dat bij het leren zwemmen meer en meer zijn bandjes af durft doen, en eenmaal zonder, roept: Hé kijk, ik zwem! Zoals ik riep: Ik leef!

woensdag 21 maart 2012

Alsof er niets was gebeurd (1992)

















Toen ik in de zomer van 1992 weer eens een paar dagen op Flakkee was, besloot ik vlak voor een familiebezoek toch nog even buiten te gaan schilderen. Hemelsbreed een paar honderd meter van de plek die ik tien jaar eerder aan de Krak(eelstraat) had uitgekozen, vond ik een plek aan het havenkanaal van Sommelsdijk dat toen nog van de havenkom tot aan het havenkanaal van Middelharnis liep.
Zwaluwen met hun hoog geluid schoten er met verbazingwekkende perfectie snel en laag over het stille water tussen de hoge, oude en verweerde huizen en de dijk langs het kanaal. Het dorp viel er geleidelijk in slaap. Zonder enige hectiek viel hier de nacht, verstomde het lawaai van mensen en was de dijk voor uren weer van vogels en insecten en de kleine pony onder de oude vlier.
Toen het te donker werd om door te schilderen, pakte ik mijn spullen op. Ik fietste om de havenkom, waar mijn opa tientallen jaren werkte als weger in en rond zijn weeghuisje en waar ik als jong ventje grote stekelbaarzen ving, weer naar het dorp. Alsof er niets was gebeurd.

dinsdag 20 maart 2012

Wie anders dan ikzelf (1992)

















Schilderen is voor mij zoeken naar een handschrift waarmee ik mijn wereld verbeelden kan. Mijn wereld zoals die zich in mij voordoet, meer dan zoals die zich aan mij voordoet. Op die weg is elke stap dichter naar mijn wereld, en elke stap dichter naar mezelf, een stap dichter naar een zeker isolement. Het is mijn wereld in mijn taal, en wie anders dan ikzelf alleen zou dan die taal verstaan.
In een poging het isolement te doorbreken kan ik kiezen voor het schilderen van andermans wereld zoals die zich in mij voordoet, of aan het schilderen van andermans wereld zoals die zich aan mij voordoet. En zou ik nog verder gaan in de zelfverloochening, dan zou ik kunnen schilderen zoals andermans wereld zich aan of in de ander voordoet.
Ook toen ik in 1992 de bovenstaande aquarel maakte, stond ik voor die keuze, en ik koos ervoor mijn wereld - een Flakkeese polder met wuivend blauwgroen riet langs een diepgelegen sloot aan de rand van Middelharnis met zicht op de Stadsedijk - te schilderen in mijn taal. Ik schilderde het in Kampen, ruim twee honderd kilometer van mijn eiland en ik genoot van de dynamiek en de vrijheid. Het beeld riep ik mij de beleving op en meer en meer de beleving in mij ook het beeld. Ik was een met het beeld geworden, waarin ik ongehinderd, eindeloos kon dwalen.
Toch was steeds een gekozen handschrift eindig. Omdat ik de routine niet vertrouwde. Omdat ik mezelf telkens weer uit wilde dagen en aan wilde blijven spreken. Hoe dichter bij mezelf hoe beter, en tegelijk -  tegen beter weten in - de hoop, dat wie dan ook zich in mijn beeld, en als het kon mij in mijn beeld, herkennen zou.   
      

maandag 19 maart 2012

Niet vergeten te leven (1992)

















Zaterdag 25 juli 1987 was ik vrij van militaire dienst waardoor ik mooi een paar dagen op Flakkee kon zijn. Ik trof er het eiland bij het mooiste weer dat ik er ken: noordwestenwind met felblauwe opklaringen en opklimmende stapelwolken die het landschap een dynamiek geven die onvoorstelbaar veel energie in me los maakt. Elke keer weer en het wordt met de jaren niet minder. Met mijn fototoestel moest ik er wel op uit om er iets van vast te leggen en van vast te kunnen houden. Ik zocht mijn geliefde polder op, net buiten Sommelsdijk, waar het koren goudgeel wuifde op de frisse wind en net zo veel energie uitstraalde als de wolkenlucht erboven. In de zon en uit de wind zocht ik tegen de dijk een plek om ervan na te genieten. In de verte verstomde zacht het geluid van een ziekenauto en alles werd weer zon en wolken. Ik hoopte op mooie foto's van die dag.
Ook de volgende dag was ik nog op Flakkee. Zondag, en dus met mijn ouders naar de kerk, de Grote Kerk van Middelharnis. Alles was vertrouwd: de mensen, de hoge ramen, het orgelspel, de oude pilaren, de groet, de tien geboden, het zingen, het bidden, de afkondigingen...maar een paar tellen later was alles anders. 'Na een noodlottig ongeval is gisteren op 21-jarige leeftijd overleden..' en toen de doopnamen, de achternaam, de straat...en het besef dat een van onze vrienden dood was. Ik was té verlamd om de kerk uit te rennen en de deur als een vloek achter me dicht te slaan. Ruim een uur nog bleef ik zitten, de hele dienst uit en ik wist nauwelijks hoe ik met mijn woede en verdriet door de lange straten vol mensen thuis moest komen, weg van alles en iedereen.
Ik vergat zijn energieke levendigheid niet en schilderde een paar jaar later meerdere keren naar het mooiste landschap van die zaterdag. En telkens schilderde ik in de wolken en in de op de wind wuivende halmen ook hem. Om hem niet te vergeten, om niet te vergeten te leven.    

 

zondag 18 maart 2012

De mooiste zondagmiddag (1991)

















Op zondagen was het basisschema bij ons thuis altijd helder geweest: twee keer naar de kerk, om tien uur en om zes uur, twee keer anderhalf uur. Het leven speelde zich op die dagen binnen af, of liggend in een tuinstoel op de afgeschermde plaats achter het huis. Wel was er al generaties lang de zondagmiddagwandeling. Het was de rustdag en dat merkte je aan alles. Ik heb me er thuis eigenlijk nooit tegen verzet, omdat ik me op dat punt niet verzetten wilde. Het was zoals het bij zoveel mensen ging en ik miste eigenlijk niet veel. En toch. Wakker worden op zondag was wakker worden op een dag dat ik niet vrij was om te gaan en staan als dat gaan en staan buiten de ongeschreven kaders viel. Lange tijd was daarvan geen sprake, maar gaandeweg gingen de kaders toch wat knellen. Jaren later nog, ook toen ik me vrij wist om te doen wat ik wilde, en dat was niet eens zoveel, duurde het even voordat het geluksgevoel van een vrije dag het won van de kleur die mijn onbewuste aan deze dag verbond.
Vrij zijn op een van die Flakkeese zondagen beleefde ik bewust toen ik eens niet koos voor een wandeling, maar, tegen het gebruik van mijn ouders in, de fiets nam en tot ver buiten het dorp, tot bij Dirkslands Sas kwam. Het was het mooiste weer van de wereld. Geen wind, en een heerlijk loom warmgetint polderlandschap. Ik genoot en maakte foto's om het beeld vast te houden. Een van die foto's was aanleiding en uitgangspunt voor dit schilderij dat ik in 1991 maakte. Ik voegde er naast mijn beleving van dat moment, het rood aan toe van guichelheil, dat met kleine rode bloempjes op onverwachte momenten in de bermen opduikt. Een plantje dat je niet vindt als je het zoekt, zo onbetekenend klein bloeit het, maar deze keer kreeg het een ereplaats in deze verbeelding van de mooiste zondagmiddag die ik me kan herinneren.  

      

Verlangen naar vrijheid (1991)

















In de tweede helft van 1991 stapte ik over naar een andere baan met perspectieven voor de langere termijn. Ik had juist een opleiding afgerond - waardoor ik nu die nieuwe baan had kunnen krijgen - en tijd voor mezelf gevonden, en nu kwam ik toch weer in een situatie dat ik mijn vrije tijd aan studie zou moeten besteden. Omwille van de goede zaak, namelijk brood op de plank voor dat moment en voor de tijd dat er eens jonge mensjes zouden zijn waarvoor ik te zorgen zou hebben, en dus had ik er vrede mee. Maar ik realiseerde me heel goed dat ik in het gedrang zou komen, nu ik weer zo weinig tijd voor mezelf zou hebben.
Ik besloot er een schilderij van maken. Van het verlangen en de aan mezelf gegeven opdracht vrij te zijn tegenover omringende krachten die me bonden en beperkten. Die strijd was me niet nieuw. Het had me tijdens tussenuren op de middelbare school bewust doen kiezen de natuur in te gaan. Van een van die keren is me de paarsblauwe vogelwikke bijgebleven, die ik in een van de bermen buiten Sommelsdijk in bloei zag staan. Het verlangen was er ook de reden van geweest extra vroeg naar school te gaan, om in de wildtuin bloemen te tekenen. Ook nam ik in mijn brooddoos maarts viooltjes mee die ik op weg naar de bushalte van Rotterdam Vaanweg tussen de struiken had zien staan, om ook die te tekenen. Tijdens de militaire diensttijd maakte ik honderden foto's tijdens oefeningen in Duitsland en schreef ik, als iedereen sliep, verhalen in het gepantserde voertuig ergens op de Duitse laagvlakte. Hoe dan ook wilde ik leven, mijn eigen leven leven en geen onderdeel worden van een systeem waarin ik niet meer mezelf zou kunnen zijn.
Om mezelf aan mijn verlangen - vrij te zijn - te herinneren, schilderde ik in oktober van 1991 dit schilderij. Ook al zou ik soms even moeten landen met het risico dat machten mij het opvliegen zouden kunnen beletten, ik wilde zijn als een van die vogels. Het liefst die in het groen, jong en ver van bedwingende machten, en soms als het niet anders kan als die in het rood, maar vrij, hoe dan ook. En nu, ruim twintig jaar later, roept het schilderij me op zoals ik het bedoelde en herinnert het mij aan mijn diepste verlangen en opdracht: vrij te zijn in denken, doen en spreken.

Omdat ze zo vergeten leek (1991)

















Telkens als ik een tijdje naar de natuur geschilderd heb, ontstaat bij mij de behoefte voorbij de horizon van tijd en plaats te gaan en dáárvan te verbeelden. En andersom. En zo keert het telkens van het een naar het ander. Ook in 1991 was er zo'n keerpunt. Ik had al meerdere schilderijen van de IJssel gemaakt, toen ik terugdacht aan het overlijden van een leeftijdgenote ruim twee jaar daarvoor, die de dood had verkozen boven het leven. Ze had, hoe kan het ook anders, zo graag een andere keuze gemaakt, ware het niet dat haar leven - waarin ze anderen wel zocht, maar niet vond - voor haar geen andere keuze had gelaten. Blijkbaar.
Ik herinnerde hoe we vroeger samen speelden. Hoe we samen hoeden van kranten vouwden bij mijn oma aan de hoge tafel in de achterkamer. En ik bedacht hoe het zou zijn geweest als het er van gekomen was samen over de Flakkeese dijken tussen fluitenkruid te wandelen; als ik haar had laten zien hoe heerlijk waardevol het leven is. Ik realiseerde me tegelijk dat dat er ook in tien levens niet van gekomen zou zijn, en als dat al zo was, het de uitkomst van haar leven alleen maar in mijn dromen zou veranderd hebben.
Over die herinnering wilde ik schilderen. Over háár wilde ik schilderen. Omdat ze zo vergeten leek. Omdat het was alsof ze haar herinnering met zich mee had genomen. En zo schilderde ik twee vogels in de lucht, twee duiven vol levenslust en vrede, om haar niet te vergeten en te zeggen: zij was hier. Met aan de oever van de rivier, in het donker, ikzelf, aan wie de vogels voorbij trekken met de tijd. Als in een droom, voor even samen.

Onmetelijke vrijheid (1991)

















Tijdens de winter van 1991 was het weer eens even goed raak. Er was sneeuw en ijzige vrieskou en er kon volop geschaatst worden. Al dagen riep ik dat ik de kou wilde beleven en op vrijdag 8 februari kwam het er van. Het had die nacht streng gevroren en er stond een stevige oostenwind. Bij min vijf graden zou die dag de temperatuur blijven steken en er werd wat sneeuw verwacht. Dik aangekleed liep ik bij helder weer vanuit Kampen de winterwereld in. In mijn rugzak mijn fototoestel, mijn schaatsen en wat eten en drinken, voor een tocht over het Ganzendiep langs Grafhorst, naar het Zwartemeeer en verder zou ik wel zien. Ik hoopte het meer zelfs te kunnen oversteken naar Blokzijl. Dit was voor mij weer zo'n dag uit duizenden. Ik schaatste en zwierf de hele dag door een stilgezette wereld waarin ik nauwelijks iemand trof. Het waaride hard, wat zich vertaalde in het tikken van touwen tegen de masten van jachten die aan de kant van het brede water gelaten lagen te wachten op het einde van de winter. Zo nu en dan wist ik in een nauwelijks leesbaar schrift ook nog wat op papier te zetten van mijn ervaringen. Verder dan tot aan het Zwartemeer kwam ik niet, doordat windwakken het te gevaarlijk maakten en ook op de Goot, een aftakking van het Ganzendiep, had ik het ijs om dezelfde reden moeten verlaten. Onder de dikke ijsvloer, op een plek waar de sneeuw was weggeblazen, had ik een grote voorn vermoeid zien happen op waarschijnlijk zijn laatste dag; ik zag het aan en moest het laten voor wat het was. Deze dag was een belevenis die me aan de omgeving van Kampen verbond, en waar ik tot op de dag van vandaag met plezier aan terugdenk. Op die dagen leef ik volop en ervaar ik het als dat het zó bedoeld is: de mens één met zijn omgeving, bewust van de elementen die hij met respect trotseert.
Tijdens de winter had ik er alleen maar over geschreven en er foto's van gemaakt, maar in de loop van het jaar besloot ik een van die beelden uit te kiezen en ervan te schilderen.
Vanaf de besneeuwde uiterwaarden voert de blik van de linkerkant, de kant van IJsselmuiden dat tegenover Kampen aan de IJssel ligt, met de huizen aan de Spoorkade en het station, over de oude IJsselbrug die de in het gouden licht stromende IJssel overspant, naar Kampen met haar Bovenkerk. De gekozen plek op de uiterwaarden ligt maar honderd meter van de bewoonde wereld, maar daar al is het op slag anders. Daar voel ik me ineens toeschouwer van de drukte van alledag en weet ik me opgenomen in de natuurlijke plaats temidden van de elementen. De dikke jas van verplichtingen en tradities valt me er af en ik krijg er een onmetelijke vrijheid voor terug. Wie er niet is geweest, en er vanaf de weg naar kijkt, heeft geen idee waar ik het over heb en zou kunnen concluderen dat ik niet goed wijs ben, of in het beste geval iets heb wat die toeschouwer niet heeft. Terwijl iedereen het heeft, maar weinigen die paar aan te raden stappen zetten.

Gedroomde stille wereld (1991)


















Ik greep weer terug op Flakkee, naar de honderden foto's die ik er had gemaakt, en nog maakte. Ik zocht ook wel met Kampen en de directe omgeving ervan een band te krijgen, besefte ook wel dat dat nodig was om ook hier volop te leven, maar ging toch graag onder in de herinnering die onverwoestbaar in me was. Het landschap verbond me met de mensen daar, was als een tijdmachine waar ik in kon stappen waar en wanneer ik maar wilde. Ik hoefde er niet eens te zijn om het te ervaren.
Deze keer koos ik een oud schuurtje dat net buiten het dorp Middelharnis stond, of had gestaan. Een schuurtje dat niets meer moest en niets meer hoefde. Het was er omdat het er was. Ik plaatste het middenin een witte, vlakke wereld, waarin de tijd stil stond; een wereld die ik vanachter een robuust hek bewonderde. Ik keek er verlangend naar. Naar niet meer te moeten, niets meer te hoeven en er gewoon te zijn omdat je er bent.

zaterdag 17 maart 2012

Ik voelde me weer schilder! (1991)




Op de militaire diensttijd volgde zo'n drukke tijd van werk en studie dat ik wel veel fotografeerde, maar niet tot schilderen kwam. Ik nam nog wel een paar keer een schilderij van Vincent van Gogh om er een pastel naar te maken en genoot van het licht, de beweeglijkheid en de ingehouden spanning ervan, en ook van de directheid van pastelkrijt, zoals ik dat op de academie had met vetkrijt. In 1991 kreeg ik een opdracht om een aquarel van Kampen aan de IJssel te maken. Ik besloot eerst maar weer eens wat voor mezelf te maken. In april fietste ik avond aan avond naar de uiterwaarden tegenover Kampen. Het was koud; de waterverf bevroor soms zelfs op het bord dat ik als palet gebruikte. Uit hoge wolken viel op een van de avonden even regen en hagel waarbij een regenboog zich uitspreidde boven de Molenbrug. Er ontstond in die dagen een band met mijn directe leefomgeving die ik tot dan toe alleen op Flakkee had ervaren. Het was een begin en de wortels zaten nog niet diep. Het zou aankomen op de herhaling van het bezoek en  op het ontstaan van verhalen die een leven lang mij aan deze plek zouden verbinden.   

Het was de eerste keren wennen. Het was voor mij zeker nog niet helder wat ik wilde. Buiten zijn en met dat buiten verbonden zijn, dat wilde ik. En er beelden van meenemen om die bijzondere momenten te herinneren, dat ook. Maar hóe ik dat wilde verbeelden, en met welke beeldtaal, dat was me nog lang niet duidelijk. Het was alsof ik weer opnieuw moest beginnen. De verf deed nog lang niet wat ik wilde en het opgespannen papier wist zich heel wat keren uit de tape waarmee ik het had vastgeplakt, los te trekken, waarna ik het opspannen weer opnieuw kon beginnen. Maar...ik schilderde weer, en daar ging het me om. En het gevoel en de vaardigheid kwamen vanzelf. Ik begon vaak rond half zeven in de avond, schetste kort wat aan de horizon, waarna het schilderen begon. Met het vallen van de avond, werden de blauwen en paarsen steeds intenser, in het water en de lucht, én op het papier, totdat het donker was en ik met het resultaat onder de arm naar huis ging. Het begin was er en in de twee jaar die volgden, schilderde ik uiteindelijk beelden, die ik bij dit nieuwe begin niet voor mogelijk had gehouden.

Meer en meer schilderde ik met de sneldrogende acrylverf. Het stelde me in staat aan een schilderij door te werken tot het goed was. Eerst was het nog om delen van het schilderij te schilderen waar ik het met aquarel niet gered had het gewenste effect te bereiken. Dat was ook het geval bij het schilderij dat ik een maand na de herstart maakte van een rivierarm van de IJssel met zicht op een strook uiterwaarden en de stad Kampen. Het kabbelende water had ik met aquarel niet weten te vangen en dus gebruikte ik daarvoor acryl. Het was het begin van het einde van het aquarelleren. Voor dat moment althans, want later zou ik er zo nu en dan toch weer voor kiezen. Om de eigen kwaliteiten, die ik bij het gebruik van acryl soms ook weer miste.
Op een hete dag in augustus schilderde ik Kampen vanaf de dijk aan de overkant met van links naar rechts de Bovenkerk, de Koornmarktspoort, de Nieuwe Toren, de Buitenkerk, de oude IJsselbrug en het station(zie bovenste afbeelding). En ook toen was ik nog met aquarel begonnen. Het blauwgroen van het riet vond ik prachtig en mocht een groot deel van het schilderij vullen en de lucht schilderde ik met egale tinten. De diepgang van de lucht had ik met aquarel niet kunnen bereiken. Hier wilde ik meer mee doen; hier zou ik de winterlucht mee kunnen vangen en de beleving kunnen oproepen die ik al zo vaak in de verlaten vrieskou had ervaren. Ik ervoer het als een ontdekking...en voelde me weer schilder!

 

woensdag 14 maart 2012

De taal verstaan en ermee op weg gegaan (1986)




















Juni 1986 hakte ik de knoop door. Na drie jaar liet ik de kunstacademie in Kampen achter me. Het was mooi geweest. Ook letterlijk. De maanden erna koos ik voor een andere studie - ooit moest er immers  brood op de plank - en defensie had niet lang nodig om mij er op te wijzen dat dit dan het moment was om mijn militaire dienst te gaan vervullen. Maart 1987 was de maand waarin ik op moest komen in Ermelo voor een dienst van zestien maanden. Ik had nog een half jaar en besloot studie en schilderen af te gaan wisselen. Ik keerde terug naar waar ik vóór de academietijd schilderend gebleven was. Het leverde aquarellen op die ik vóór die tijd niet had kunnen maken. Het was naar academiemaatstaven natuurlijk niet vernieuwend, maar het was wel waar mijn hart lag.

Het station van Middelharnis, dat in 1909 op de geboortedag van prinses Juliana feestelijk in gebruik was genomen en buiten het dorp zo fier en vastberaden reizigers had ontvangen en uitgezwaaid, was juist in dat jaar afgebroken. Het had er net zo verloren bijgestaan als een paar jaar eerder de gasfabriek. Het deed niet meer mee. Het deed er niet meer toe. Ik besloot het terug te brengen naar zijn jeugd, naar hoe het begon. Net zoals jonge mensen vol dromen aan het begin van een veelbelovend leven, zo besefte ik later. Ik had nog even niet willen denken aan de tijd dat het de mensen niet meer opviel dat het station er stond, aan de tijd van het verval en de tijd dat het moest wijken en iedereen het snel vergat. Ik zette het in het vlakke Flakkeese land, in het licht, onder hoge wolken, en het voelt nu als hoe ik toen mijn reis begon. Ik had de tijd en ik nam de tijd om meer van mijn eiland, waar ik zo in geworteld was, te schilderen. De Ring van Middelharnis met de oude muziektent plaatste ik, naar een oude zwart-witfoto onder en temidden van hoge wolken: een wereld met een menselijke maat met ruimte voor het tastbare en het ontastbare, die ik weer in de tijd plaatste omdat ik ook toen naar zo'n wereld steeds verlangde. Het is niet verwonderlijk dat de kerk, mijn moeder en mijn opa onderwerpen van verbeeldingen waren; ze waren ankerpunten voor het omgaan met het onzeglijke. Een van de eerste aquarellen die ik maakte, net een paar weken ver van huis om mijn studie aan de academie te beginnen, had ik ook mijn moeder als onderwerp gekozen. Toen naar een foto van de laatste jaren van haar korte leven, deze keer van haar jeugd, nog onbekend met wat het leven geven en ook nemen zou.
Ik beeldde haar af in de Grote Kerk van Middelharnis, in háár kerk, waar ze zich voedde met woorden van eeuwen, waar ze kracht putte en troost vond toen veel haar ontviel. In díe kerk zette ik haar, jong en opgewekt. Diezelfde kerk beeldde ik ook brandend af; tot twee keer toe, in 1904 en in 1948, was de hele kerk met uitzondering van de toren in vlammen opgegaan, en beide keren werd hij herbouwd en bood hij toch weer een plek aan generaties die het erop waagden met de aloude woorden. Vanaf mijn zesde jaar, zo ongeveer, zat ik er elke zondag twee keer. Heel gewoon en zonder enig verzet. Ik verstond de taal die mijn ogen voor het leven opende en ben er mee op weg gegaan. Ik zag er wat de woorden met mensen deden. Ik merkte ook dat met die woorden een half woord tussen mensen genoeg is om er voor elkaar te zijn, dat de woorden mensen opvangen 'als op adelaarsvleugels gedragen', maar ook dat ze in verkeerde handen, mensen voor het leven vleugels ontnemen. In die wereld van taal ben ik geworteld, hoe ver de boom er ook vandaan mag staan.  

maandag 12 maart 2012

Mijn dorp, mijn eiland (1985)


























Ik vergat op de academie het eiland niet. Het dorp op mijn eiland Flakkee dat ik in de laatste jaren dat ik er woonde zo intens in me op had genomen, was me in mijn genen gaan zitten. Het was mijn thuis, het was mijn herinnering. Het was ook de plek waar ik me op slag altijd weer hervond. En zo moest dit thuis tijdens mijn studie aan de academie wel een plaats krijgen in mijn opdrachten als ik het voor het kiezen had. Molen 'De Dankbaarheid', die ik alleen kende van oude ansichten en foto's, was door het eindeloos bekijken daarvan, en het besef dat hij vroeger zo dicht bij ons huis had gestaan,de molen geworden die me terugbracht naar mijn eiland, mijn herinneringen, mijn familie. Ik verbeeldde de molen met aquarel en krijt en deed hetzelfde met een paar huizen in de Ring van Middelharnis. Het rechtse huis had ik een paar jaar eerder op de foto gezet, toen ik had gelezen dat het afgebroken ging worden. Hier was het huis nog onderdeel van het dorp. Ernaast zette ik twee fragiele kleinere huisjes.   
Ik zocht naar stevige verbeeldingen die stonden als een huis en zette die neer met harde zwarte lijnen. Zelfs de lucht maakte ik grijpbaar en driedimensionaal en net zo goed onderdeel van mijn wereld als de tastbare huizen en straten. Alles kwam er voor mij in samen: de liefde voor mijn dorp, voor de herinnering, voor de mensen, het verzet tegen het vanzelfsprekende, tegen gebaande wegen en het verlangen kwetsbaar te zijn en onkwetsbaar tegelijk. Het waren mijn beelden en mijn beelden waren mij.
In mijn studentenkamer kregen ze een vaste plek, naast elkaar, en nu weer.


Van een andere diepte (1984)





De eerste les op de kunstacademie, zat ik letterlijk met kippenvel in het lokaal. De docenten, hun woorden, hun uitleg, de medecursisten, ze ademden allemaal verbeelding. Ik was zó gelukkig. Na een halfjaar kwam de eerste beoordeling. Het ging voortreffelijk. Of het nou opdrachten waren voor ruimtelijke studies of voor vlakke vormstudies, alles ging ver boven mijn eigen verwachting en ik genoot. In het plantsoen maakte ik een overtuigende grote schets van oude bomen, de beweging van een bewegend model stonden binnen een paar seconden op papier en het voelde of mijn hand door een onbekende kracht werd gestuurd. Maar ik was ook jong, en zeker achteraf meen ik dat ik té jong was. Te jong om me te verweren, te jong om te weten wie ik was en waarheen ik wilde. Te jong ook om te beseffen welke prachtige kansen ik had om er iets heel bijzonders van te maken. Er waren momenten dat ik met heilig vuur het weer pakte en elke lijn raak was en ik mezelf en anderen verbaasde. Ik ging ook op in de kunstgeschiedenis, de levens van schilders en beeldhouwers, hun gezwoeg, hun euforie, hun teleurstelling, hun zoektocht naar woorden en vormen om hun verhaal te vertellen, om gehoord te worden. Maand na maand en jaar na jaar gingen zo voorbij, totdat het me uit de handen viel. Wat ik maakte en wie ik was viel zo samen dat kritiek op wat ik maakte, voelde als kritiek op wie ik was. Totdat de kritiek als mokerslagen doordreunde tot op het bot en ik het niet langer verdroeg. Na drie jaar was het voorbij. Doeken en tekeningen die ik de maanden en weken ervoor op de fiets had versleept naar de academie, waaronder die met luchten vol herinnerde lichte blauwen en karmijnen boven het Goereese strand, liet ik achter in het atelier. Ik was verslagen, sloot de deuren van de academie achter me en keerde er pas veel later nog eens terug. En toch: in drie jaar tijd had ik zo heerlijk veel geleerd, zoveel losgelaten en weer opgebouwd, ik voelde me zo klaargestoomd voor wat er nog zou komen, dat ik niet teleurgesteld was. Het was goed.
In het tweede jaar was ik steeds vaker abstracte schilderijen gaan maken. Niet omdat het moest, maar omdat het voelde als bevrijding. Het doek met het hierboven afgebeelde olieverfschilderij heb ik gemaakt in 1984, in de academietijd. En hoewel ik het lange tijd heb veronachtzaamd - de achterkant ervan heb ik zelfs gebruikt als palet - koester ik het nu als mijn eerste abstracte schilderij. Het vormen- en lijnenspel spreekt mijn diepste wezen aan. Het komt van een andere plaats en een andere diepte dan mijn figuratieve schilderijen. En beide heb ik nodig om volledig te worden aangesproken. Beide gaan ergens anders over, zonder in waarde voor elkaar onder te doen.

zondag 11 maart 2012

Een veilig heenkomen (1982)



















Het moment waarop ik oog kreeg voor de veranderingen in het dorp, viel samen met het wegvallen van mensen die tot dat moment er vanzelfsprekend altijd waren. Het dorp dat ik had ervaren als een onveranderlijke plaats, verloor huizen, soms zelfs hele straten, en het was alsof ze er nooit waren geweest. Ik wilde de beelden vasthouden, herinneren, en met het fototoestel van mijn vader begon ik met dat doel foto's in het dorp te maken van huizen en schuren die gesloopt zouden worden. Ik begon boekjes met oude ansichten van het dorp te bekijken en te lezen, er fotokopieën uit te maken.
Tijdens de nieuwjaarsnacht van 1981 brandde de statige directeurswoning van de gasfabriek uit. In de week erna tekende ik de woning voordat die afgebroken zou kunnen worden. Zo tekende ik ook de gasfabriek, die bij ons in de wijk stond. In, onder en rond die fabriek had ik me vanaf mijn jongste jaren vermaakt. De fabriek en het grote terrein eromheen waren het domein van spel, avontuur en vrijheid geweest waaraan ik door flarden herinnering intens verbonden was.
Ik had met jongens uit de straat vuren gestookt in de kelderruimte onder deze, overigens toen al niet meer actieve, fabriek. In de op die momenten ongetwijfeld van koolmonoxide vergeven ruimte vol dikke rook had ik me, een jaar of tien was ik, voor mijn vriendje eens als dood gehouden, terwijl ik ademde door aan elkaar gekoppelde buizen waarmee ik verbonden was met de buitenlucht. (Ik besef nu dat ik in die kelder evengoed het leven had kunnen laten.) We hadden gestookt in vaten met restanten olie, wat me op een van de vroege zaterdagmiddagen een verbrand kuifje waar geen kam meer doorheen kwam en weggeschroeide wenkbrauwen had opgeleverd. Een roodharige leraar die in het oude gebouw lesgaf, hadden we er uitgelokt door hem vanachter het hoge hek 'rode stier' toe te schreeuwen, waarna we hem angstvallig hadden gevolgd om te zien of hij ons ook op zou komen zoeken. Een flinke steen van een door ons vanachter hetzelfde hek uitgescholden scholier had me op een ongelukkig moment vol op mijn mond geraakt, waarna buurvrouwen op mijn geschreeuw geschrokken de deur uit waren gekomen om te zien wat er gebeurd was; de dagen erna had ik met mijn gehavende lippen alleen maar 'kak' kunnen zeggen, als mijn moeder me vroeg wat ik wilde eten en ik pap wilde hebben. Later waren we de zolder van de fabriek opgeklommen, waar we materiaal aantroffen uit de oorlog; een vlag, een door de motten aangevreten jas, een pet van een officier, een brancard. De vlag staken we in de vlaghouder van een onwelgevallige buurman, de pet nam ik als aandenken mee naar huis. We hadden in een van de ruimten in de fabriek tientallen autobanden opgeslagen en beraamden er plannen om ze tijdens de nieuwjaarsnacht van 1981 te verbranden op de hoofdader door het dorp, het Beneden Zandpad. Op het terrein rond de fabriek had ik elk jaar weer klaprozen de gifspuit zien weerstaan en in de stenige bodem steeds weer in bloei zien komen.
En toen was het over. Het laatste jaar stond de fabriek er wel, maar hij stond er verlaten en verweesd op een modderig terrein zonder de kabels, de kunststof leidingen en betonnen buizen die het al die tijd hadden omringd. Op sterven na dood, zo stond het eerder zo trotse fabrieksgebouw erbij. Het paste ook niet meer bij de nieuwe winkels in de buurt; zijn tijd zat erop en ik vond het er treurig uitzien. Ik tekende en schilderde de fabriek en maakte er foto's van; en tegelijk ook van de vrienden uit de straat.
Aan het eind van datzelfde jaar stond onze verhuizing naar een groter huis, verderop in de straat, op stapel. Ik besloot een maquette van het oude huis te maken, om het mee te kunnen nemen naar de andere woning, maar verder dan de garage, inclusief werkbank, kwam ik niet. Er veranderde zoveel, dat ik het niet bij kon bijhouden.
In het natuurreservaat, enkele bloemendijken net buiten Sommelsdijk, pakte ik mijn plantenliefhebberij weer op. Een paar jaar eerder had ik er uren doorgebracht om planten te zoeken en hun namen te leren, tot ik ze allemaal kende en ik wilde die beleving, die vaste plek, weer terug. Maar zo intens als toen werd het niet meer. Alleen al door het elke dag reizen naar Rotterdam - een uur heen en een uur terug - bleef er te weinig tijd over om in de wereld van witte en rode klaver, voederwikke, vogelwikke, fluitenkruid, margriet en kleefkruid kopje onder te gaan.
Terwijl de veranderingen me door de vingers glipten, droomde ik weg bij de oude ansichten van het dorp. Ze kregen in mijn hoofd een plaats, terwijl veel straatbeelden al een eeuw tot het verleden behoorden. De werkelijkheid verrijkte ik met de beelden van het verleden, zodat plaats en tijd een deel van hun macht moesten prijsgeven. De huizen en straten van toen waren er nog zolang ik ze herinnerde. De ménsen van toen waren er nog, zolang ik ze herinnerde. Ik had van die oude foto's al met potlood en inkt gewassen tekeningen gemaakt en nu, in 1982, koos ik een van die zwart-witfoto's uit voor een grote aquarel. Ik verbond er kleuren aan, haalde het verleden terug in de tijd en zette mensen zonder naam in het licht. Af kwam het werk niet; het was een studie op zoveel onderdelen, en zoveel was zó nieuw, dat de opdracht die ik me had opgelegd, me te machtig was. En toch, het resultaat zegt me veel over wat ik zocht. Ik wilde me niet neerleggen bij het voorbijgaan en het vergeten. Ik voegde aan het heden en mijn eigen herinnering, de herinnering van voorgaande generaties, waardoor de spanwijdte van mijn herinnering de lengte van een mensenleven oversteeg. Ik won daarmee terrein op de tijd, die telkens maar weer doet vergeten, en wegneemt alsof iets of iemand er nooit was. Ik genoot van de herinneringen en het verleden. Een veilig heenkomen was het, waar niets meer anders werd en waarin ik eindeloos kon dwalen, zonder nog iets of iemand te hoeven verliezen.

vrijdag 9 maart 2012

Ik ging schilder worden! (1982)

























Zaterdag 15 mei 1982 was het fantastisch mooi weer. Het weekend ervoor was het nog 11 graden, maar dag na dag was het warmer geworden en deze zaterdag spande de kroon: zonovergoten, bijna geen wind en 25 graden. Het was zo'n dag waarop je moet kiezen uit alles wat je kunt doen en ik besloot eerst een schilderij te gaan maken in het dorp, en 's middags naar het strand te gaan.
Het was voor mij de eerste keer dat ik in het dorp ging tekenen en schilderen. Ik had twee jaar eerder al wel geschilderd op kleine kartonnen kaartjes, maar dat was nog buiten het dorp geweest. En in onze straat had ik al wel eens vanaf het dak van de oude machinefabriek onze straat in vogelvlucht getekend, maar zo midden in het dorp tussen de mensen, dat was voor het eerst. In het gras, bijna bovenaan de Oostdijk, koos ik mijn plek met zicht op de Krakeelstraat, in de volksmond  'De Krak', in Sommelsdijk, het tweelingdorp van Middelharnis. Ik had geen behoefte aan kijkers, maar aan de enkeling die even een praatje maakte, stoorde ik me niet. Ik ging schilder worden! De wereld lag voor me open, en dit, zo voelde het, was het begin, nog maar het begin. Ik was toeschouwer geworden en ik genoot ervan. 

De week erna volgden meer schilderijen in het dorp, steeds verder van huis, met steeds meer wolken in de lucht. Ik vond het mooi om de straten en de huizen te schilderen, maar de wolkenlucht was voor mij ook toen al van een andere orde. Daarin vond ik wat ik zocht in het schilderen: vrijheid en een taal om me uit te kunnen spreken. Ik verlangde ernaar eens alle beeldelementen zo vrij te kunnen schilderen als de wolken, om er naar hartelust mee te kunnen improviseren. Maar zover was het nog niet; voorlopig kon ik niet zonder de directe waarneming van de zichtbare werkelijkheid.

Maar mondjesmaat is het er de jaren erna nog van gekomen, van buiten schilderen. Meestal verkoos ik het 'atelier', verkoos ik de verhalen over de dingen die voorbijgaan boven de impressie. Dat neemt niet weg dat deze eerste liefde voor het schilderen met de beleving van de zon, de wind en de ruimte, me er met groot plezier aan terug doet denken en me uitnodigt het gewoon weer eens te doen. Het zal, na alle grote verhalen, zijn als thuiskomen, als het me onbevangen mee laten nemen door de wind.       

donderdag 8 maart 2012

Ruisdael, als een luisterend oor (1982)

















Bijna als een borduurwerk schilderde ik de elementen in dit schilderij naar Ruisdael, 'De waterval'. Het was de grootste afbeelding in het boek van Ruisdael bij ons thuis, overigens ook het enige boek van een schilder bij ons in huis. Ik schilderde deze keer op een groot vel aquarelpapier, geprikt op het grote tekenbord van mijn vader.
Ik had in dat jaar gekozen voor de kunstacademie, maar moest nog door met het vakkenpakket waarmee ik naar de Landbouwhogeschool had willen gaan: biologie, wis-, natuur- en scheikunde. Had willen gaan, want het roer was om. Ik had een jaar ervoor mijn moeder aan de tijd verloren, en twee jaar dáárvoor twee oma's in twee maanden. Ik had gezien dat iemand er ineens niet meer kon zijn, dat voor mij alles er ineens niet meer kon zijn en dat de tijd een onbetrouwbare macht was, waar ik ernstig rekening mee te houden had. Ik moest nog toegelaten worden. Het zou Tilburg worden of Kampen, en daar bereidde ik mezelf op voor door me vol op tekenen en schilderen te storten. Het moest groter en wilder, het moest buiten de lijntjes, het moest iets van mezelf zijn. Ik wilde leven, van harte leven. En dit was mijn kans.
In dit schilderij waren mijn bomen nog geen reuzen, boezemde het bos nog geen angst in, bulderde het water niet en de wolken dreigden, betoverden of dansten niet. Niet zoals ik wilde. Nog niet. Maar ik zag ernaar uit dat ze het ooit zouden doen.

woensdag 7 maart 2012

In bezit genomen door het beeld (1979)

Ik schilderde deze hond toen ik veertien, vijftien was. Toen het schilderij klaar was, heb ik het in de keuken op de grond tegen de muur gezet en ging ik erin op als nooit daarvoor in een beeld. Het deed iets ongrijpbaars met me. Ik keek soms even een paar tellen weg en dan weer terug en steeds was er de sensatie van dit beeld. Voor een deel was het misschien de overwinning, dat het me gelukt was en voor een ander deel het onbenoembare. Later werd ik met eenzelfde gevoel in musea aangetrokken door wilde zeegezichten, door dramatische landschappen van Jacob van Ruisdael, van Vincent Van Gogh, Edvard Munch, Anselm Kiefer. Ook daarbij wegkijken, weglopen en weer terug. Als het spoelen van je mond om weer te kunnen proeven. Het was ook het ongeloof om het gevonden hebben van wat zó aansloot bij wat ik voelde, bij wie ik was. In de beleving van de dramatiek was ik alleen. Geen mens om me heen die het daar ooit over had, geen mens waarvan ik aannam dat die er ooit naar zou luisteren als ik erover zou beginnen. 
Op zolder lag bij ons thuis wel een groot formaat boek van Ruisdael vol landschappen met wolken in extase, zon en schaduw in een eindeloze strijd, kleine mensen onder grote machten. Wolken werden voor mij nooit meer hetzelfde, werden nooit meer alleen maar wolken. Ze werden taal waarmee ik werd aangesproken, ze werden taal waarmee ik sprak. 


De eerste in een lijstje (1976)

























Dit hondje was het eerste dat door mijn vader werd ingelijst zoals hij ook zijn eigen aquarellen inlijstte. Ik was elf jaar en bereikte met dit hondje dat ik van twee jongens op school een opdrachten kreeg om een schilderij te maken van de hond die zij thuis hadden. Ook die werden ingelijst en ik verkocht ze met lijst en al voor zeven gulden vijftig.
Ik was toen al een hele tijd druk met tekenen en schilderen. Half zeven 's morgens was ik regelmatig al beneden om vogels op zachtboard te schilderen naar plaatjes uit een natuurboek of om met potlood of conté een uil of een valk te tekenen. Ik vond het heerlijk om te doen en het echte genieten kwam op het laatst bij het afronden, bij het neerzetten van de details. Zo genoot ik bij dit hondje van het schilderen van de ogen en vooral van de haren aan de oren.
Als voorbeeld had ik een ansichtkaart gebruikt. Zo deed ik dat toen en ook jaren erna nog, maar eenvoudig was het niet. Eindeloos weer pakte ik die stapel kaarten van honden, katten, paarden, en molens uit de kast en steeds weer begon daarmee het twijfelen en het inschatten of ik in staat zou zijn het te schilderen. Ik besteedde zeker meer tijd aan dat dubben dan aan het schilderen en sommige van die afbeeldingen die ik graag had willen schilderen maar nog niet aandurfde, bleven altijd kaart en brachten het nooit tot schilderij.
Ik genoot van het eindresultaat én van het begin, de schets, en alles ertussen was ook toen toch vaak al werken en druk om te presteren. Het genieten begon met het witte tekenpapier, of met een nieuwe kladblok, nieuwe schriften. Op een kladblok tekende ik die tijd op een eerste blaadje, glad en zonder vouw, de landkaart van Italië, de laars, met de gebergten in bruine tinten en ik vond het fantastisch. Het was vanaf al zo jong dat ik liefde had voor het papier, de kleur en ik kon toen al eindeloos dromen in het beeld dat met zoeken en zwoegen, met twijfels of het me zou lukken, tot stand was gekomen. En dit was de eerste in een lijstje. Als herinnering aan het prille en onbevangen begin staat het de laatste jaren weer in het zicht op mijn kamer waar ik het elke week wel even zie.