woensdag 4 april 2012

Mijn Laantje van Middelharnis (2000)




















Het Laantje van Middelharnis, dat Meindert Hobbema in 1689 schilderde, is onderdeel van het collectieve geheugen geworden van de inwoners van Middelharnis. Als ansichtkaart of als reproductie is het onder een groot deel van de inwoners bekend. En dat is het al vanaf heel jong ook bij mij.
In 1985 was ik met kunstacademiestudenten in Londen en bezocht ik de National Gallery. Onbekend met waar het Laantje zich in de wereld bevond, zag ik het als complete verrassing daar, in een van de zalen, rechts van de doorgang naar een andere ruimte ineens hangen. Ik vond het geweldig en wilde het de hele zaal wel vertellen: kijk, dat is mijn geboortedorp, en eigenlijk 'kijk, dat ben ik'. Ik stond er een hele tijd bij en liep er steeds weer naar terug. Daarna heb ik het originele schilderij niet meer gezien.
Ik hoefde er niet meer naar te kijken, om ervan te kunnen schilderen. Heel wat jaren eerder, toen ik een jaar of veertien was, had ik er een aquarel van gemaakt. Toen naar de reproductie, nu naar wat het in mijn hoofd geworden was.
De meestoof, het dorp met de kerk, de boomkwekerij en de stoffering van mensen en dieren ontbreken. Wat rest is het polderland, waarin de hand van de mens nog is te herkennen in de opgesnoeide bomen, de weg, het karrenspoor en de sloten. Het is nog dichter bij de natuur en weer verder van de cultuur. Dit is mijn eiland, dit is het landschap waarin ik me thuis voel. Geen lieflijke zomerwolken, maar wolken tot aan of net boven de horizon. Meestal nog net erboven. Het zijn wolken die kunnen dreigen, maar die het laatste woord niet hebben. Het laatste woord is aan het licht.
Hier en daar valt het licht soms voor even op het land. Het is kort en als het er is moet je er van genieten. Met die ervaring viste ik in de slootjes buiten het dorp op stekelbaarsjes en keek ik naar de voorbij drijvende wolken. Even kreeg de zon dan een kans en zag ik het licht over het land dichterbij komen, de sloot beschijnen met de vissen boven de oplichtende okerbruine bodem, en dan was het weer donker en schoof het licht verder, voorbij. Je kon er niet naar rennen. Het was geduldig wachten op het licht. Het kon bij je komen, maar evengoed kon het voorbijgaan als een belofte. Zo is het polderland in mijn hoofd gaan zitten en vertelt het me meer dan het blote oog. Het is mijn herinnering. Het is de ongevraagde toegift van die uren aan het water. Het is de spiegel waarin ik mezelf en het leven herken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten