vrijdag 13 april 2012

De lente (2000)


















De overvloedige bloei in de lente duurt kort. En zelfs binnen die korte tijd van uitbundigheid verlaat de ene na de andere voorjaarsbloeier het toneel. Als je niet wat scherper kijkt, zie je het amper en krijg je het idee dat het week na week feest is. De werkelijkheid is anders. Klein hoefblad en speenkruid zijn twee van mijn favorieten. Ze zijn fantastisch. Ze zijn ook de eerste die in lentegelen het voorjaar aankondigen. Maar terwijl paardenbloemen en pinksterbloemen het overnemen en vanaf dat moment de show stelen, sterven deze eerstelingen een stille dood. Alsof ze er niet waren. En het gaat wéér door. Smeerwortel gaat zich met de lente bemoeien en het fluitenkruid schiet op, eerst nog kalm, en als de eerste bloemscherm verschijnt, met vijf centimeter per dag (in een rechte lijn, dag na dag hetzelfde) tot het in vol ornaat manshoog staat te bloeien naast zoete meidoornstruiken. Het is een komen en gaan en hun leven is kort.
Niet eerder schilderde ik van het uitbundige feest van de lente, van de bloemen tegen een achtergrond van hoog oprijzende wolken. Tot dan toe had ik de lente vastgehouden, me toegeëigend, door een tuintje aan te leggen en de planten met een forse kluit in een emmer meer naar huis te nemen. Eind jaren zeventig, ergens rond mijn veertiende, bouwde ik mijn eerste tuintje van net twee vierkante meter. Om het te kunnen volgen, om het bij me te hebben. In de bermen, ook die van het natuurreservaat tussen Sommelsdijk en Dirksland, was het nooit zeker wat er met mijn plantenwereldje gebeuren zou, of het er nog zou zijn, of het niet onverwacht zou zijn gemaaid. Dat kon in mijn eigen tuintje niet gebeuren. Het mooiste was nog wel om het na de winter te zien ontwaken; zonder ingrijpen kwamen de planten dan op.
Een paar jaar eerder had ik een aantal planten geplukt, gedroogd en achter plakplastic gevangen en nu, vijfendertig jaar later, staan ze ingelijst tussen al die andere spullen die ik als herinnering overal en nergens vandaan heb meegenomen. Het zijn de spullen die je van oude mensen in het beste geval nog op een rommelmarkt ziet staan, maar die vaak ongezien met de oude boedel hun huis verlaten. Spullen zonder
betekenis zolang je de verhalen erbij niet kent. Voor mij zijn het net als de schilderijen dingen waar ik mijn idealen mee voor ogen houdt.
'Zie je de bloemen nog wel staan? En de wolken, geniet je daar nog van als toen?' vraagt mijn jongere ik en ik kan het niet maken zijn oproep te negeren. Zijn enthousiasme en zijn leergierigheid - ik zie hem zo weer staan met de verrekijker stijl omhoog, turend naar de sterrenhemel, naar de maan - voeden me nu nog. Eigenlijk heb ik mijn keuzes al die jaren door, gemaakt om hem vrij baan te geven. Of ik ergens voor koos, was telkens afhankelijk van de vraag of hij er mee leven kon, of hij ook dan leven kon, of ik zijn idealen leven kon. Steeds meer besef ik dat ik geen betere leidraad had kunnen kiezen.
En nu had ik de lente geschilderd. Ook nu weer om het niet te vergeten, niet uit het oog te verliezen, en ook om het bewust te vieren. Een paar weken duurt het en van die paar weken wil ik de mooiste dagen plukken. Het is voor mij een nieuwe stem die me vraagt of ik het nog zie, die me oproept te zien en te leven.
Een geschilderde kopie ervan vertelt in een pastorie in het hoge noorden een eigen verhaal van herinnering. Aan ons, aan de lente. En mij herinnert het aan de, ongetwijfeld levenslange enthousiaste liefde voor de natuur van de toen dominee in spe.
    

Geen opmerkingen:

Een reactie posten