vrijdag 6 april 2012
In de bergen (2000)
Het berglandschap heb ik met een lange aanlooproute leren kennen en heeft op mij altijd een bijzondere aantrekkingskracht gehad. Niet om er te wonen. Wel om er te zijn. Tijdens vakanties was het eerst het heuvelland in het oosten van ons land bij Elten en net over de grens bij 's Heerenberg, dat me van meer deed dromen. Daarna een vakantie in Zuid-Limburg met dagtochten met mijn ouders tot diep in de België. Later volgden vakanties in de Harz en de Ardennen, en toen was het even voorbij. In 1990 reisde ik door Europa. Ik maakte kennis met nog weer hogere bergen. Vanuit het bontgekleurde Innsbruck liep ik de bergen in, maar bereikte ik de boomgrens nog niet. Een week later wel, toen ik neerstreek in Wallis, in Saas-Fee om precies te zijn. Gletsjers zag ik splijtend en vermorzelend het dal in duiken, en met het opkomende onweer voelde ik dat het er vreselijk kon spoken. Het heuvelland was me goed geweest, maar hier had ik al die tijd naartoe geleefd. Dronken van de indrukken liep ik weer naar het dal.
Het bergland stelt me in staat boven de wolken te zijn. De wereld onder me wordt er relatief en dat ervaar ik daar meer dan op het vlakke land. De dag begint er vaak met mist in de dalen en elke honderd meter is het landschap anders, en onthult het weer een deel van wat het is. Het is de plek waar een mens niet thuis lijkt te horen, waar mensen goden dachten en goden denken, waar we verbeelden dat daar op cruciale momenten geschiedenis werd gemaakt tussen goden en mensen, tussen God en mensen. Dat doen bergen blijkbaar met mensen. Ze worden tot machten of tot plaatsen van machten waar je voor buigt. Machten die zich in nevelen hullen, op hoogten waar mensen zich klein voelen en klein weten en afhankelijk van krachten die je kunnen overvallen als bij nacht. Binnen enkele tellen kun je omgeven worden door mist die je het zicht ontneemt, door slagregens en sneeuwstormen, door donder en bliksem waardoor de schrik je om het hart slaat.
Met dit schilderij verbeeldde ik die wereld van machten zoveel groter dan ikzelf. Het gaat over het mysterie, over de chaos waarin we geneigd zijn orde aan te brengen door onszelf wijs te maken dat we weten. Dat we weten met welke machten we van doen hebben, dat we weten hoe we die aan kunnen spreken en beïnvloeden, tot bedaren kunnen brengen of waarvan we het bedaren kunnen verdienen of ontvangen. Maar al het denken doet niets af aan het feit dat we met mysterie te maken hebben en met machten die tot buiten onze invloedsfeer reiken. Zo loop ik bergen op, en zo schilder ik ervan. Bergen laten zijn wat ze zijn, mezelf laten zijn wat ik ben: mens, zo kwetsbaar als de bloemen van het gras, omgeven door machten die me van het een op het andere moment kunnen maken en breken. En tegelijk het ervaren van een mysterie, dat gedachten en beelden in me oproept. Een mysterie dat mensen oproept (eenmaal weer terug in het dal) er voor de ander te zijn. Om niet. Omdat ze zich geroepen weten.
Als ik in Zwitserland was de voorbije jaren, tuurde ik eindeloos naar verten in de bergen; hoger, kouder, tot het van de bergen afstromende water zich aan het zicht onttrok en zich in nevel hulde. Het gaf me hetzelfde gevoel als toen ik dit schilderij maakte. Een gevoel van verlangen naar leven met het mysterie dat in het dal is geworden tot versteende waarheden, maar daarboven nog ongrijpbaar is en niet meer en niet minder dan wat het is: mysterie.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten