zondag 29 april 2012
Een wolk als kompas (2001)
Nog een keer koos ik voor een hoog schilderij. Om nog een keer te schilderen vanuit de verbinding tussen aarde en hemel. Er vormde zich een vervreemdende wereld als bij opkomend noodweer zoals ik dat kende uit herinnering. Als wolken groen kleuren en het nog aanwezige licht op een benauwende manier wordt gevangen. Er bleef nog licht over en op de aarde, die ik met hoekige vormen had verbeeld, zoals eerder als ik de diepere beschouwing verkoos boven de directe ervaring, viel daarvan ook nog ruimschoots genoeg om niet te wanhopen. Nog lang niet.
Zonder vooropgezet plan ontwikkelde zich het beeld, kwamen associaties op en liet ik me in het beeld opnemen en meeslepen. Een wolk dook op als een kompas, als richtingwijzer, zoals voor het volk Israël dat uit het slavenbestaan in Egypte was weggetrokken op weg naar het land van verlangen.
Het beeld dat het schilderij nu bij me oproept, is dat van de tijd dat het leven niet langer toelacht en de eindigheid zich opdringt, dat mensen alles lijkt te ontvallen. Als het aankomt op leven in het schijnsel van herinneringen, van verhalen en overgebleven idealen, van waarheid die werd gevonden, of ooit op het hart werd gedrukt. Als het aankomt op een kompas om niet geheel te verdwalen. En een kompas hebben we allemaal. De één een kompas dat ervaren wordt als van boven, de ander als een van beneden zondermeer.
Het mysterie dat ons omgeeft doet mensen en gemeenschappen van mensen zoeken naar orde in de chaotische wereld waarin ze het moeten zien te redden. En meestal betekent dat, dat het mysterie begrijpelijker en de wereld kleiner en jonger wordt. Om te kunnen overzien in tijd en ruimte, want overzicht geeft rust en wekt de indruk dat we grip op de situatie, op ons leven hebben. Een manier van doen die zich wereldwijd onbewust van mensen meester maakt en werelden van verbeelding schept die soms duizenden jaren lang verder worden verfijnd. Om te kunnen leven en, waar het er op aankomt, te kunnen overleven.
Als we bij de geboorte ontwaken in een van die werelden van verbeelding, is de kans groot dat we opgroeien met de overtuiging dat die wereld de enige werkelijkheid is. Dat wie het anders ziet ziende blind en horende doof is. Maar hoewel het iedereen gegund is in de eigen wereld te blijven, en het daarin blijven vaak ook maar het beste is - omdat het er goed kan zijn, er zoveel wijsheid in wordt gevonden, vermeerderd, meegedragen en uitgedragen, zoveel goedheid ook en in liefde omzien naar de ander - zijn het wel werelden van verbeelding. Reacties op het mysterie. En er zijn er zoveel. Binnen de wereldgodsdiensten en daarbuiten. Werelden vol betekenis en inzicht. Allemaal met een kompas voor als het er op aankomt, en daarom voor zoveel mensen onmisbaar, levensreddend en bij de een meer dan bij de ander bron van onpeilbaar geluk.
Bevrijding in De Kwade Hoek (2001)
De Kwade Hoek is een buitendijks natuurgebied ten noorden van Goedereede dat bestaat uit duinen, duinvalleien en een strandvlakte, waar de vorming van het land alle ruimte krijgt. Vanaf mijn eerste bewuste kennismaking met de natuur ken ik dit gebied. Eerst op zaterdagmiddagen met mijn vader en later ook, en steeds meer, alleen, heb ik er uren gewandeld. Ik heb er genoten van de heerlijke watermunt, van heelblaadjes en duizendguldenkruid, van rode en witte ogentroost en de groenblauwe zeedistel.
De laatste jaren is het meer zwerven geworden, meer opgaan in de ruimte van water, zand en wind. De ruimte waarin ik verlangend dromen kan. Waarin ik vrij ben. Volkomen mezelf ben.
Eenmaal de, niet zelden doorweekte duinvalleien door en de duinen over, ontvouwt zich de wijdse ruimte van de zoute strandvlakte, waar in de zomer de zon genadeloos staat te branden. Waar in andere seizoenen harde winden gevuld met zand het landschap geselend afbreken en opbouwen, tot het is vastgelegd door zoutminnende planten die tegen de dynamiek en de omstandigheden daar zijn opgewassen. Het gebied is al door velen opgemerkt en ontdekt. Door dromers, door vogelliefhebbers en natuurbeschermers, zoekers van rust en ruimte. Maar nooit is de aandacht massaal. Het is een wereld voor het geluk van de enkeling.
Bij het tot stand komen van dit schilderij koos ik die wereld uit. Ik vulde de lucht, en won er weer ruimte op terug door er wolken van te wissen. Tot het goed was. Tot het mijn Kwade Hoek geworden was met wolken die mijn muziek zijn op die mooiste dagen. Ik geniet ervan als hier de zon mij teistert of de genadeloze wind. Als het zand in vlagerige stroken opgejaagd een weg zoekt over het strand. Als de leeuwerik er op hoge toon grote hoogten zoekt. Ik ben er onvoorstelbaar thuis. Ontmoet er mezelf. Realiseer me er op een vanzelfsprekende manier, dat ik onderdeel ben van een groter geheel. Voel me er in hogere sferen, zonder te wagen, ook niet met een enkel woord, het mysterie dat ik daar ervaar vast te leggen. Ik zou het alleen maar kleiner maken. Ik zou het alleen maar geweld aan doen.
De strandvlakte opgaan, in werkelijkheid of schilderend, is voor mij bevrijding. Ik laat er de last van al het moeten en al het doen wat hoort, van alles wat iedereen denkt of dacht van wie dan ook van me af. En er wordt wat van anderen gedacht en gesproken. In uitgebreide betogen en tussen neus en lippen door wordt van anderen het beeld in stand gehouden, dat ooit van die ander werd gevormd. Terwijl bevrijding zou moeten worden gegund. Terwijl het leven zou moeten worden gegund. Het is het genadeloze van kleine (maar net te grote) gemeenschappen waar iedereen elkaar 'kent' en waar met meerderheid van stemmen iemand wordt verworpen of omarmd. Van geloofsgemeenschappen waar mensen in hun hemel welkom zullen zijn en anderen niet. Van media en misbruikers van media die met een geschetst beeld mensen verlammen en verguizen.
Het beeld van de Kwade Hoek roept me op, de gevonden vrijheid de ander te gunnen. De ander de kans te geven zichzelf te zijn en steeds weer anders. Het is ook voor mij niet verkeerd er alleen al om die reden - en er zijn nog heel wat redenen meer - er een paar keer per jaar te zijn.
dinsdag 24 april 2012
Wolkenlucht (2001)
Wolkenluchten slepen me steeds weer mee in hun energieke verhaal boven de horizon. Ze raken me. Roepen energie in mij wakker; het meest als ze bij noordwestenwinden, tegen een achtergrond van hard blauw, met hoge stapelwolken voorbij drijven. In de tijd heeft iets of iemand mij die taal geleerd. Een taal die ik eerst alleen kon lezen en gaandeweg heb leren schrijven zodat ik er mijn eigen verhalen mee kon vertellen. Van wat ik beleefde, maar niet beredeneren kon.
Deze keer koos ik voor een staand schilderij en dat zegt meer dan van hoogte en breedte als kille maten. Het is kiezen voor het tot stilstand komen van het verhaal dat zich bij liggende formaten van links naar rechts ontrolt. Het is kiezen voor de verticale lijn. Voor de verbinding tussen aarde en hemel, wat van oudsher in onze beleving verbinding is tussen onze wereld en die daarboven, tot waar we geen toegang hebben en vanwaar zoveel mensen hulp verwachten.
Boven is de ruimte van de verbeelde goden, van onze verlangens en onze hoop. Daar denken we die ons voorgingen. Soms als sterren in de nacht. Het is een onberedeneerde werkelijkheid, die ik omarmd heb tot waar zij grijpbaar is gemaakt. Tot waar zij domein van het weten geworden is.
Ik schilderde een landschap onder de wolken, waarmee alles maat krijgt. Waarmee hemel en aarde verbonden worden, op elkaar reageren en het samen op een zingen zetten. Een landschap dat ik niet zou hebben geschilderd als ik niet naar het door weilanden en velden omgeven Kampen was verhuisd, onder wolken die ik niet had geschilderd als niet op Flakkee mijn jeugd had doorgebracht. Het werd er tot een plaats waar ik eindeloos wil dwalen, tot een manier waarop ik wil zijn. Hemel en aarde als vanzelfsprekend met elkaar verbonden. Zonder het ervaren mysterie te willen vatten. Gewoon maar verhalen vertellen, in eindeloze variaties, zoals we dat al zoveel eeuwen doen.
zondag 22 april 2012
Ons ongewisse leven (2001)
Schilderend had ik me al vaak bewust werelden verbeeld waarin ik wilde zijn. Waar ik naar terugverlangde. Om me terug te laten voeren in de tijd. Naar ervaringen. Naar mensen en plaatsen waar ik met hart en ziel aan verbonden ben. Soms ging het anders en liet ik me meevoeren in de onbekende wereld waarin ik al schilderend terecht gekomen was. Zo ging het ook nu weer. Ik was beland in een onheilspellende wereld, waarin ik me omringd door bedreigende machten, verlaten door het licht, maar moest zien te redden. En daar schilderde ik op door. Ik dacht me ergens in het donker, waar ik vol ontzag keek naar wat zich voor mijn ogen voltrok. Zoals ik eens, net buiten Sommelsdijk, een enorme hagelbui opzocht en over me heen zag en liet komen. Ik schilderde het licht, verontrustend weinig soms, ook overdadig veel maar wel steeds verder weg. Buien en hoog opklimmende wolken.
Zo is schilderen ook een stuk opvoeren als in het theater. Een theater waar je zo uit kan lopen, de onbezorgde avond in. Zoals je filmzalen uit kunt lopen en gehoorzalen. Met wat het nu bij me oproept is het meer. Is het ook een beeld van ons leven met machten die ons kunnen maken en breken. Lang en voor sommigen - zo het lijkt, maar schijn bedriegt ook vaak - een leven lang, gaat het goed. Maar vaak ook wordt het licht gedoofd. Van vergeten en verlaten mensen. Van mensen die geliefden, bij wie ze zo gelukkig waren, soms als donderslag bij heldere hemel, verliezen. Van mensen die alles uit handen valt als hun gezondheid het laat afweten of als het ongeluk hen hoe dan ook treft.
Dat ik op dezelfde aarde leef, even kwetsbaar en omgeven door dezelfde machten, doet me de dagen plukken. Tegelijk besef ik dat ik lichtdrager heb te zijn voor wie op welke manier dan ook in het donker verzeild raakt.
zaterdag 21 april 2012
Machtige wolken? (2001)
Ten noorden van Goederee op Goeree ligt natuurgebied de Kwade Hoek. Steeds verder groeit daar het strand van zand dat uit het westen door de wind wordt aangevoerd. Het is geen strand voor dagjesmensen; je moet er eindeloos lopen en als je rechtdoor lopend de bruisende zee wil bereiken, modder je voor je het weet, door een zwarte kleiige smurrie. Het is hier werk in uitvoering van de natuur zelf. En juist daarom kom ik er graag. Juist daarom denk ik er graag de mooiste wolkenluchten.
Toen ik weer een wolkenlucht wilde schilderen koos ik in mijn gedachten en uit herinnering dan ook voor de ruime wereld van de Kwade Hoek. Uit niets, althans vanaf wit papier, liet ik ze ontstaan. Zoals wolken groeien op een broeierige dag, steeds hoger, steeds intenser met ongedachte kleuren en tonen. De ondergrond van het strand werd zo het toneel van een dramatisch stuk dat zich boven mijn hoofd afspeelde. Het zijn geen voorbijdrijvende wolken, maar wolken die de stellingen hebben betrokken en het erop aan willen laten komen. Er is nog nauwelijks enig blauw van de lucht te zien en toch bedreigt het mij als toeschouwer niet. Ik zie het aan en kan me er door laten vermaken. Ik zou er ook machten in kunnen zien, goden op strijdwagens die over ons lot beschikken en daarboven om de overwinning strijden. Als een hemelse weerspiegeling van de strijd die op onze aarde wordt gestreden.
Het is als met de werkelijke wolkenluchten die zo nu en dan boven onze hoofden hangen en voorbij drijven. We kunnen ze negeren, we kunnen er verbaasd naar kijken, ons angst in laten boezemen, er zoveel in zien als we willen. Ze kunnen herinneringen en belevingen in ons wakker roepen, ons op gedachten brengen, zoals eeuwenoude eiken, hoge bergen, donder en bliksem en mistflarden deden en nog doen. Het zijn verbeeldingen uit ons besef dat we omgeven worden door machten en krachten groter dan wij. Machten waarvoor we kunnen dansen om regen af te dwingen, waarvoor we kunnen buigen en waaraan we offers kunnen brengen, opdat ze ons zouden ontzien. Verbeeldingen die ons niet leren hoe die machten en krachten zijn, maar wel wie we zelf zijn: kwetsbare en afhankelijke mensen die het er met hun geliefden telkens graag levend en genadig van afbrengen.
Ouddorp strand (2001)
De laatste jaren dat ik op Flakkee woonde, begin jaren tachtig, ging ik regelmatig en al in het voorjaar naar het strand boven Ouddorp. Ik genoot er van de vrijheid, de eigen tijd en de enorme ruimte. Van de kleuren van de lucht van rond half elf als het blauwviolet aan de horizon nauwelijks van de zee was te onderscheiden en prachtig afstak tegen het warme oker van het strand. Het waren de kleuren van de hele dag nog voor me, die me optilden boven het leven van alledag uit.
Als het nog te koud was op het strand gaf ik me in een duinpan, uit de wind, over aan de zon waar ik af en toe in keek met toegeknepen ogen. De stralen schitterden me tegemoet alsof de zon het juist op mij had gemunt. Om het gevoel van die heerlijke dagen op te roepen, hoef ik maar in de zon te gaan liggen en op diezelfde manier in de zon te kijken. Waar ik ook ben, hoe lang het ook geleden is. Het is een onverwoestbare herinnering.
Er gebeurde die dagen verder niets. Het was uren lang alleen ik, de zon, het mulle warme zand, het blauwgroene helmgras en de blauwe lucht. Een paar jaar later schilderde ik er op de academie een groot olieverfschilderij van op doek. In de tere kleuren van die mooie dagen, de wolken flinterdun en het was nauwelijks te zeggen waar ze begonnen en waar ze eindigden. Het is er achtergebleven toen ik de academie verliet en een andere student heeft er is waarschijnlijk de verbeelding van zíjn werkelijkheid overheen gelegd.
En nu had ik het opnieuw opgepakt en er weer van geschilderd. Nog een keer het voorjaar en de herinnerde vrijheid. Nog een keer de dromerij waar ik elk jaar mee zou willen beginnen en die me er ook de laatste jaren wel eens bracht. Maar ik gaf me er niet de kans te komen tot de rust van die vroegere dagen. Dat wel te doen, is de opdracht aan mezelf voor de eerstvolgende keer. Een zonovergoten dag uitkiezen en dan dertig jaar later diezelfde ervaring als toen...Het voelt, tegen beter weten in, als een overwinning op de tijd.
vrijdag 20 april 2012
Amsterdam (2001)
In het voorjaar van 2001 was ik weer eens een dag in Amsterdam. Vanaf het Centraal Station liep ik de stad in. Ik ademde de indrukken in van de drukte van het oude centrum, van mensen die van overal als mieren door elkaar liepen. Ik genoot van de levendige wirwar van trams, fietsers en auto's, van drommen voetgangers en grachten, van de bruggen en als ik me even van het gewoel losmaakte, van de vrolijke wolken boven de stad en boven het water. Ik zag oude kerken, het paleis op De Dam en andere monumentale panden. De groen geoxideerde torens van het Tuschinskitheater, en eindeloze rijen grachtenpanden uit een rijk verleden.
Kerken zag ik er stil en geïsoleerd met een mond vol tanden staan. Verlamd door een Babylonische spraakverwarring in de wereld van het moderne leven, van het moment en neonlicht. Als bakens in de tijd. Maar ook als vuurtorens aan de kust, waar schepen met radar ze wel waarderen, maar niet nodig hebben. Een handjevol mensen probeert de boel nog draaiende te houden. Mensen die er zeker van zijn dat de schat aan taal, aan oog voor mensen hun (vrije) tijd meer dan waard is. Zij geloven er nog wél in. In omzien en verlossing, in bevrijding en verzoening. Ook als het woorden van een hemel op aarde geworden zijn. Of juist dan. En ze gaan ervoor die ene te redden. Ze denken niet (meer) in grote getallen. Hun doel is, er te zijn.
Weer thuis, wilde ik er van schilderen. Niet van die ene gracht of straat of van dat ene moment, maar van die ene hele dag in Amsterdam, waar ik zo had genoten. Waar het mooi was er een dag te zijn en zoveel indrukken toe te laten. Maar dan ook weer op tijd weg. Omdat met het doven van het licht de stad omslaat naar haar donkere kant. Die het daglicht niet verdragen, komen dan uit stegen en holen. In het donker is de stad hún domein. Op de dag voel je dat ze er huizen, dat er machten in de stad schuilen die het leven van mensen bedreigen, maar ze tonen zich dan alleen nog op de plaatsen waar je niet wezen moet.
Maar daarvoor bezoek ik de stad niet. Ik wil er verrijkt vandaan komen. Kijk er met andere ogen. Zoek er het zonlicht, dat de façades van hoge grachten- en winkelpanden betovert, geniet er van mist met al die grijzen en bruinen, van boekwinkels vol gedichten en verbeeldingen en van zoveel mooie mensen die hun hart volgen en er volop en uniek durven zijn. En ik vind er, tussen al het andere door, een wereld van bloemen, water, lieve mensen, wind, vogels, wolken en de zon. Ook daar.
donderdag 19 april 2012
Wachten op de morgen (2001)
In de roes van de ontdekte nieuwe manier van verbeelden, schilderde ik door. Ik vertelde het enthousiast aan mensen dichtbij: 'Ik heb een manier gevonden om alles te kunnen schilderen'. En met dat alles bedoelde ik alles wat in mij was aan ervaren, aan leven, aan ontroering, aan geluk, aan strijd tussen machten, aan hoop en aan vrezen. De stille afgewogen vormen van de maanden ervoor, kwamen tot leven. Er ontstonden werelden vol geest. Een jaar lang had ik intensief geschilderd. Landschappen van herinnering, werelden om in te verdwalen en in op te gaan. Ik had onderwerpen gezocht, en redenen om te schilderen. En nu was het zover dat ik daar de vrucht van plukte.
Aan de linkerkant begon ik mijn verhaal. Als inleiding. Zwaarbeladen wolken, dreigend boven eenzaam donker land. Aan de horizon nog wat licht waar onheilspellend om wordt gestreden. Onbetekenend weinig als je in het volle licht staat, bron van hoop en toch genoeg voor als je in het donker gaat.
Ik kende het van de donkere nacht toen ik het eiland Goeree-Overflakkee alleen rond probeerde te lopen. Om twaalf uur 's nachts was ik Middelharnis uit gelopen, over het Wilhelminabruggetje, de donkere polder in, de donkere druilerige polder door. Het beetje licht onder de zwaarbewolkte hemel was genoeg, zelfs meer dan genoeg om er urenlang overgelukkig alleen te zijn. Zo kán het zijn. Het is tegelijkertijd beeld van mensen die moeten leven in werelden waar het toch al weinige licht door machten sterker dan zij, dreigt te worden ontnomen. Van mensen die alles dreigen te verliezen.
Ik verwonder me erover dat het dan toch genoeg is, een sprankje licht, om de moed niet te verliezen, soms tegen beter weten in. Het is als wachten op de morgen (en ik hoor ze verzuchten in de woorden van de traditie waarbinnen ik ben opgegroeid: '... de morgen, ach wanneer.'). Daarover schilderde ik. Vanuit het licht, maar met de ervaring en de wetenschap dat het maar zo, volkomen anders kan zijn.
woensdag 18 april 2012
Als een kind zo blij (2001)
Ik had in voorbije maanden met het schilderijen in kleurvlakken een nieuwe werkelijkheid ontdekt. Een werkelijkheid achter ervaring en beleving. Ik stond ermee als toeschouwer op een afstand van wat om me heen gebeurde en gebeurd was. Ik had het leven aan me voorbij laten trekken zonder er onderdeel van te zijn. En het voelde als ultieme vrijheid.
Maar beiden hebben in ons onderdak: de toeschouwer en die zich overgeeft aan de ervaring zonder te hoeven weten. En dus hebben we te zoeken naar de gewenste balans. Tussen toeschouwen en ervaren. Ieder op een eigen manier, ieder met een eigen verhouding tussen het een en het ander, wat bron is van onbegrip en misverstaan. Bron van scheiding van wegen en het ontstaan van totaal verschillende mensen, werelden en gemeenschappen. Bron van onrust als we met het ouder worden de natuurlijke omgang van een kind met beiden, verliezen of dreigen te verliezen.
Na een tijd van toeschouwen heb ik steeds weer behoefte onder te gaan in het ervaren. En omgekeerd. Ze roepen elkaar in die zin tot de orde, om niet alleen de een en niet alleen de ander te zijn. Schilderend zocht ik na de bezinning, de beleving weer op. Beheerste beleving, wat schilderen, musiceren en dichten nou eenmaal is. De vrijheid van het abstracte schilderen wilde ik niet prijsgeven. Ik nam haar mee in de zoektocht naar wat voor mij ultieme verbeelding zou zijn. Verbeelding waarin de structuur, de ervaring niet uit zou sluiten. Waar vormen in het hele beeld een plek konden krijgen zonder op die plek absurd te zijn. Waarin ik me totaal herkennen zou. Ik zocht een manier van schilderen waarmee ik alles schilderen kon. Zoals ik zoek naar een balans tussen weten en ervaren waarmee ik alles zien kan. Om niet veroordeeld te zijn tot heen en weer pendelen tussen beide. Tot nooit rust en nooit thuis.
En het lukte. Ik had voor mezelf dé manier van verbeelden gevonden. 'Als een kind zo blij', noemde ik het schilderij. Ik zag het voor me, en ik was het. Het was van twee werelden een geworden. Het herinnerde me daarbij opnieuw aan de stille afspraak met mezelf, het kind in mij niet te verliezen. De idealen, de leergierigheid en de vreugde niet. En als het even kon de bewaarde rest van mijn onbevangenheid niet.
dinsdag 17 april 2012
November. De tijd van het voorbij. (2000)
Eind november is voor mij de tijd van het voorbij en van het achterom zien. De frisgroene bomen van de lente, die in de zomer ongemerkt en onomkeerbaar verkleurden tot volwassener groen, stonden in de herfst nog in de heerlijkste kleuren te schitteren, maar vielen de laatste weken uit. Het was hun laatste groet. Hun laatste teken van leven. De landbouwgronden verstillen rond de dorpen in allerlei tinten bruin. De zon, die steeds lager reikt, komt volgende maanden nog slechts krachteloos boven de horizon.
Het is de tijd van stilstaan. Om te herinneren. Om mensen te herinneren die er ooit vanzelfsprekend waren. Als schimmen zijn ze en zonder foto, schilderij of tekening kunnen we hun gezichten nog nauwelijks voor de geest halen. Wie ze voor ons waren, is veel grondiger verankerd en als het leven veel te kort was soms nog meer de gedachten aan wie ze hadden kunnen zijn of worden.
In november komen de beelden terug die met miljoenen opgeborgen liggen en het lijkt of alles er nog is. Een hoofd vol herinneringen. Zoals ook van die ons voorgingen. Hoofden vol beelden. Hele levens opgeslagen als een onuitputtelijk boek. Elk het uitgeven meer dan waard, maar de meeste blijven voor altijd gesloten op een aantal eindeloos herhaalde verhalen na.
Dit is wat november met me doet, en daar wilde ik een keer van geschilderd hebben. Vlakken als herinnerde beelden van mensen, in de kleuren van het najaar. Elk op een eigen plaats, ergens in de tijd. Mensen op wiens schouders we staan. Mensen die ons wegen naar licht lieten zien door wie ze waren, door hoe ze voor ons waren. Als een lopend vuur is het gegaan. En als een lopend vuur gaat het. De energie, het omzien, de liefde, het verlangen. Waar de ene generatie dooft, licht de volgende op als voorlopig laatste schakel aan een duizelingwekkend lang en nooit onderbroken snoer.
Zo zet voor mij november alles weer op zijn plaats voor een nieuw jaar, elk jaar weer. En mocht het gedoofde licht buiten, me er niet aan herinneren, dan toch deze geschilderde verbeelding van die me voor gingen.
maandag 16 april 2012
Mysterie (2000)
Nog een keer liet ik een wereld ontstaan, door steeds maar weer een vlak of vlakje toe te voegen. Eerst ging het nog nergens over en zette ik de gekleurde vlakjes naast elkaar, zonder enig verband en zonder enige betekenis, zoals de eerste schreden van een kind in de wereld die dan voor hem nog zonder betekenis is. Maar toen, na maar een paar minuten, begon het en werd het een spel van reageren en beinvloeden. Toen deed het ertoe. Deed elke toets ertoe.
Ik liet me meenemen in het zich zelf vormende beeld. Een chaos lijkt het, maar zonder ordening is het niet. Hoe lang je ook kijkt, hoe lang je ook zoekt en vraagt, helemaal helder wordt het niet, al lijkt er een patroon zichtbaar achter al die vlakken en vlakjes. Het gonst. Van de geruchten zou je kunnen zeggen. Van wat het wel en niet zou kunnen zijn. Het beeld is uiteindelijk gelaten wat het geworden was. Iedere uitspraak over wat het is, zou afbreuk doen aan deze werkelijkheid.
Nu, ruim tien jaar later, brengt het beeld mij op gedachten over het leven. Over wat we begrijpen - en dat is veel en steeds meer. En over wat we om ons heen zien en ervaren. Over waar de mensheid al vanaf haar bewustzijn over spreekt en over schrijft in honderdduizenden gedichten en verhalen. Over de liefde, over het omzien naar de ander, over onze ontroering, over tegenmachten die het leven willen ontnemen, over het voorbijgaan. Vanwaar we zijn en waartoe. Ook om ons heen gonst het van de geruchten, zelfs van een stellig weten en de sprekers vinden hun toehoorders. Omdat we willen weten en begrijpen. Ook wat we niet weten of begrijpen kunnen. We moeten het laten wat het is: mysterie. Ons in eindeloze variaties erover uitlaten is het hoogsthaalbare. En wat mij betreft is dat meer dan genoeg.
zondag 15 april 2012
De geliefde winter (2000)
Naar elk seizoen kan ik uitzien, maar de winter is toch wel heel bijzonder. Het is steeds weer spannend wat de winter brengt en het hangt soms van kleine dingen af hoe de wereld er dan buiten uitziet. Een graadje kouder betekent het verschil tussen een natgeregende donkere wereld, waar ik al gauw op uitgekeken ben en een paradijselijk witte die van mij weken mag blijven. Ik houd van de grijzen in al hun variaties, van de sneeuw, van vorst en ijs, van mist, ijzel en hagel. Ze maken de winter tot mijn favoriete seizoen. Met abstracte vormen wilde ik ervan schilderen, uit liefde voor al die tinten naast en met elkaar. Het lichte blauw van de lucht met het wit van de wolken, de nog lichtere blauwe tinten van de sneeuw, de bruinen van bomen, struiken en boerderijen, de oranjebruine tinten van het riet langs bevroren vaarten en plassen, de zware grijzen van de luchten die boven de sneeuw hangen en het landschap voor dagen in hun greep kunnen houden. Bij het schilderen kwamen ze uit mijn herinnering op en belette niets ze allemaal een plaats te geven.
Ze zijn voor mij de winter en als ik ze nu in dit beeld zie, is het heerlijk dwalen tussen sferen van licht op het midden van de dag en bij het vallen van de avond, waarop je moet maken dat je thuiskomt.
Sneeuw en ijs verlammen de moderne maatschappij, maken een einde aan het geraas van auto's en treinen, ontnemen mensen middelen waarmee ze het seizoen dachten te kunnen negeren. We worden dan weer wat meer mens, en mensen onder elkaar. Al die tienduizenden schaatsers door natuurgebieden en op de ijsbanen, de vele wandelaars door besneeuwde parken en bossen, en al die miljoenen foto's die gemaakt worden na versgevallen sneeuw, zijn in die zin uitingen van een verlangen naar schoonheid, rust en stilte, naar contact met mensen. Naar samen temidden van de elementen zijn en over die beleving honderduit kunnen spreken.
Met de abstractie dring ik door tot veel van wat me zo van de winter doet houden. Andere aspecten vragen andere technieken en verbeeldingen. Het maagdelijk wit van onaangeroerde sneeuw heb ik al meerdere keren bewonderd in een winterlandschap van Jan Voerman jr. dat elke dag staat opgesteld in het Voermanmuseum in Hattem. Wat een fantastisch oog had die man voor wat sneeuw is en wat het licht daarmee doet, en wat een vaardigheid om het zo uit te beelden. Om duizelig van te worden. En zo zijn er zoveel die het niet laten konden. Ieder met een eigen oog, een eigen ziel en een eigen stijl.
Niet beter, maar anders (2000)
Na al het schilderend tot stand laten komen van landschappen, nam ik de foto's die ik de laatste jaren van landschappen had gemaakt. Als houvast en als startpunt. De omgekeerde wereld vergeleken met hoe ik de laatste tijd had gewerkt. Ik koos een foto van ergens op de Drentse hei. Daar begon het mee. Het werd een gevecht met de verf, met wat ik wilde en wat het beeld bij me opriep.
Het duurde lang en ging van herkenbare struiken, grassen en paden uiteindelijk, omdat ik er niet door werd aangesproken, naar vrije vlakken en vormen die elkaar van alles te vertellen hadden. Die me door het beeld lieten dwalen om te zien wie met wie in gesprek was.
De horizon bleef, maar ik was vrij geworden. Ik hoefde geen wolk meer te schilderen, geen paden over de hei. Ik kon ineens elke kleur en elke vorm waar dan ook in het beeld een plaats geven. Ik had een andere, maar een even reële werkelijkheid aangeboord. Niet de directe subjectiviteit, niet het moment, niet de zichtbare wereld bepaalden het beeld, maar een laag daaronder. Niet beter, maar anders, dieper, meer afgewogen en dichter bij de ziel. Met een lijntje naar het beeld van de Drentse hei, dat nog wel. De donkere kleuren van de zwaarmoedige struikheide, het oplichtende loodgrijs van het zand, de warme tinten van het gras en het geliefde blauw van de verte. Het voelde als een bevrijding en een ontdekking. Ik had een ader aangeboord die ik al eens eerder op het spoor was gekomen, maar die ik nu verder wilde ontginnen. Zó wilde ik de komende tijd schilderen.
zaterdag 14 april 2012
Wolkenlucht als het leven zelf (2000)
Ik was nog niet klaar met de grote landschappen. Nog een keer wilde ik op wit beginnen, een horizon bepalen en maar zien wat het beeld me zou vertellen. Hoe ik schilderend zou antwoorden.
Ik smeet met rood en boetseerde er wolken van die vrij in de lucht daalden en opstegen. Herinneringen aan buiten drongen zich op. Aan al hoger oprijzende wolken vol tomeloze energie en aan wolken die hun top hebben bereikt en als afgebouwde kastelen majestueus in de lucht hangen. Ik realiseerde me dat ze dan op hun mooist zijn - al is de stilstand de voorbode van het einde - en dat ze tot ver in de avond onverwoestbaar kunnen lijken en juist dan de mooiste kleuren soms aannemen.
Als ons leven schilderde ik de wolkenlucht, lezend van links naar rechts zoals we dat nou eenmaal doen. In de jonge jaren bruisend van energie, vol (wilde) plannen, met alles nog vóór ons, totdat het tot bedaren komt, meer doorleefd en rijker. Als het tot bedaren komt. Als het de tijd krijgt om tot bedaren te komen en het niet door wie of wat dan ook vroegtijdig wordt uitgeblust of tot een einde komt.
Dat veelbelovende jonge mensen, wat we bij de geboorte zijn, niet tot hun recht komen, gedwarsboomd worden, niet gezien worden en daardoor moed en leven verliezen is ontroerend. Meer en meer besef ik dat dat het is waardoor het me ontroerde als in de kerk gedoopte kinderen 'Dat 's Heeren zegen op u daal' werd toegezongen. In de woorden van de traditie; niet als magische formule voor een goed leven, maar als opdracht aan die toezongen, gehoor te geven aan de oproep er voor de zojuist gedoopte te zijn.
Als je in de religies door de geloofsvoorstellingen en formuleringen heen ziet, duikt de levensader op die binnen én buiten de religies stroomt, die mensen van binnen met mensen van buiten religies en geloofsgemeenschappen met elkaar verbindt, en die mensen aanzet naar de ander om te zien.
vrijdag 13 april 2012
De lente (2000)
De overvloedige bloei in de lente duurt kort. En zelfs binnen die korte tijd van uitbundigheid verlaat de ene na de andere voorjaarsbloeier het toneel. Als je niet wat scherper kijkt, zie je het amper en krijg je het idee dat het week na week feest is. De werkelijkheid is anders. Klein hoefblad en speenkruid zijn twee van mijn favorieten. Ze zijn fantastisch. Ze zijn ook de eerste die in lentegelen het voorjaar aankondigen. Maar terwijl paardenbloemen en pinksterbloemen het overnemen en vanaf dat moment de show stelen, sterven deze eerstelingen een stille dood. Alsof ze er niet waren. En het gaat wéér door. Smeerwortel gaat zich met de lente bemoeien en het fluitenkruid schiet op, eerst nog kalm, en als de eerste bloemscherm verschijnt, met vijf centimeter per dag (in een rechte lijn, dag na dag hetzelfde) tot het in vol ornaat manshoog staat te bloeien naast zoete meidoornstruiken. Het is een komen en gaan en hun leven is kort.
Niet eerder schilderde ik van het uitbundige feest van de lente, van de bloemen tegen een achtergrond van hoog oprijzende wolken. Tot dan toe had ik de lente vastgehouden, me toegeëigend, door een tuintje aan te leggen en de planten met een forse kluit in een emmer meer naar huis te nemen. Eind jaren zeventig, ergens rond mijn veertiende, bouwde ik mijn eerste tuintje van net twee vierkante meter. Om het te kunnen volgen, om het bij me te hebben. In de bermen, ook die van het natuurreservaat tussen Sommelsdijk en Dirksland, was het nooit zeker wat er met mijn plantenwereldje gebeuren zou, of het er nog zou zijn, of het niet onverwacht zou zijn gemaaid. Dat kon in mijn eigen tuintje niet gebeuren. Het mooiste was nog wel om het na de winter te zien ontwaken; zonder ingrijpen kwamen de planten dan op.
Een paar jaar eerder had ik een aantal planten geplukt, gedroogd en achter plakplastic gevangen en nu, vijfendertig jaar later, staan ze ingelijst tussen al die andere spullen die ik als herinnering overal en nergens vandaan heb meegenomen. Het zijn de spullen die je van oude mensen in het beste geval nog op een rommelmarkt ziet staan, maar die vaak ongezien met de oude boedel hun huis verlaten. Spullen zonder
betekenis zolang je de verhalen erbij niet kent. Voor mij zijn het net als de schilderijen dingen waar ik mijn idealen mee voor ogen houdt.
'Zie je de bloemen nog wel staan? En de wolken, geniet je daar nog van als toen?' vraagt mijn jongere ik en ik kan het niet maken zijn oproep te negeren. Zijn enthousiasme en zijn leergierigheid - ik zie hem zo weer staan met de verrekijker stijl omhoog, turend naar de sterrenhemel, naar de maan - voeden me nu nog. Eigenlijk heb ik mijn keuzes al die jaren door, gemaakt om hem vrij baan te geven. Of ik ergens voor koos, was telkens afhankelijk van de vraag of hij er mee leven kon, of hij ook dan leven kon, of ik zijn idealen leven kon. Steeds meer besef ik dat ik geen betere leidraad had kunnen kiezen.
En nu had ik de lente geschilderd. Ook nu weer om het niet te vergeten, niet uit het oog te verliezen, en ook om het bewust te vieren. Een paar weken duurt het en van die paar weken wil ik de mooiste dagen plukken. Het is voor mij een nieuwe stem die me vraagt of ik het nog zie, die me oproept te zien en te leven.
Een geschilderde kopie ervan vertelt in een pastorie in het hoge noorden een eigen verhaal van herinnering. Aan ons, aan de lente. En mij herinnert het aan de, ongetwijfeld levenslange enthousiaste liefde voor de natuur van de toen dominee in spe.
woensdag 11 april 2012
Kijk dan, wat ik zie! (2000)
Het grote formaat was een waar feest voor me. Ik genoot van de ruimte. Kleurvlakken werden tot felgekleurde wolken, geel tot graan en graan tot geel dat schettert en schittert in geeloranje tinten. En zonder het te bedoelen kwam rechts van het midden een gehaaste wandelaar op in het beeld en ik heb hem er gelaten. Omdat hij nieuwe beelden bij me opriep. En ook nu, en ik laat ze ook nu weer de vrije loop.
Hij moest er die dag wel op uit, aangetrokken door de wolken, het goudgele graan, de heuvels, de ruimte en de zon. Op inspiratie had hij niet hoeven wachten, hij was er zo ingelopen. Hij liep de heuvels uiterst gelukkig op en af, danste met en tussen de wolken. Vol van de indrukken aan het eind van de dag, is er thuis niemand die gelooft wat hij heeft gezien. Althans hij waagt het niet te pijlen. Omdat het niet de wolken zijn, de kleuren en de ruimte zelf; het is zijn hart dat meetrilt op wat hij er vindt. Het is het diepste en tegelijk het ondeelbaarste geluk dat hij kent, en op de foto's die hij er toch steeds van maakt, staat het niet of maar een schim van wat hij er beleefde. Hij voelt er, weet er, dat er meer is, namelijk machten sterker dan hijzelf, die hem geen angst brengen maar rust. Hier zou hij altijd thuis zijn, omdat hij er deel van het mysterie is.
Hij ontmoet er Vincent van Gogh die er onder de genadeloze zon zijn doeken volstort met kleur en tomeloze kracht, alsof zijn leven ervan af hangt. Omdát zijn leven ervan af hangt. Koortsachtig zoekend totdat zijn handen vaardig zijn om hoofd, hart en ziel te verbeelden, om het uit te schreeuwen: kijk dan, kijk dan wat ik zie!
De ervaringen buiten, zijn voor hem aanjagers voor het leven met en onder mensen. Ze helpen hem te relativeren, geven inzicht in de tijd omdat hij er de tijd in de bomen, het landschap, de bodem en de stenen kan pakken. Hij ziet er geen goden in de solitaire heuvels en eeuwenoude bomen, in de hoge luchten, de bloemen of daarboven. Wel ademt hij hun energie en het onverklaarde geluk in en uit. De ervaringen brengen hem aan de achterkant van tradities en geloofsvoorstellingen, vanwaar hij ze ziet opdoemen, in de tijd, terwijl ze zich zo vaak manifesteren als van den beginne. Hij ziet er mensen tot mensen worden. Hij ziet er mensen worden tot die-zich-aangesproken-weten door de oproep er te zijn, er voor de ander te zijn. Die de ander zien opdat die ander zou zijn.
maandag 9 april 2012
Het hele landschap danste (2000)
De eerste maanden van 2000 had ik geschilderd op formaten tot maximaal een halve meter bij zeventig. En dat begon me te knellen. Het moest ruimer en grootser. Ik koos voor twee keer zo groot en het was gelijk genieten. Met brede gebaren liet ik al schetsend en schilderend een wereld voor me ontstaan en ik zou net zo lang doorgaan tot ik me erin thuis zou voelen. Het beeld groeide uit tot een stuifzandvlakte waar de wind het zand tot golvende hoogten heeft opgestoven en geharde mossen en grassen vat op het zand proberen te krijgen.
Ik dacht terug aan de wandeling over zo'n vlakte op het heetst van de dag. Ik doolde er als een verliefde zwerver, was er helemaal vrij, en opende als vanzelf alle zintuigen om te voelen en te ervaren. Opgetogen ploegde ik er urenlang, zwetend door het mulle zand. Dat was leven! En als ik even stilstond, nooit lang, lachte en danste het hele landschap (in mij): de lucht, de wolken en het blonde zand. Het was ondeelbaar geluk. Het was mooier dan ik bij thuiskomst iemand uit kon leggen.
Met dit schilderij probeerde ik het opnieuw. Ik sprak me ermee uit over geluk en dat deed me goed. Ik wilde het gezegd hebben. Dat het kan. Dat het leven strijd is, zeker, maar dat - als het ons even gegund is - het op momenten zoveel meer is dan dat.
Fluitenkruid (2000)
Buiten de mensen die me er lief zijn, is er op het eiland Goeree-Overflakkee niets dat me zó met het eiland verbindt als het fluitenkruid dat er in het voorjaar zo uitbundig bloeit. Juist op de mooiste dagen, als de warmte van de zon op windstille dagen tegen de dijkhellingen hangt, vervult het fluitenkruid de lucht met een geur die me op slag terugbrengt naar de tijd van de eerste bewuste kennismaking, toen ik een jaar of twaalf was. De dijken net buiten het dorp, tot in het dorp zelfs, stonden er vol mee en ik genoot onbewust van mijn eigen weg die ik steeds meer ging. De dijken van het natuurreservaat, een aantal bloemendijken rond de Christoffelpolder tussen Sommelsdijk en Dirksland, werden meer en meer míjn dijken. Ik was er thuis.
Ik kwam er al wel met mijn vader op zaterdagmiddagen, maar door een excursie van school met een paar leden van de plaatselijke natuurclub, was ik er van in de ban geraakt. Ik genoot van al die plantensoorten, ook van de 'algemeen voorkomende': de witte en de rode klaver, de voederwikke, het madeliefje, het kleefkruid, de ereprijs, de smalle en de grote weegbree, de kamille en de boterbloemen. Ik genoot ervan zoals dat paste bij mijn leeftijd toen. Ik zocht met een plantengids in de hand naar nog meer soorten en vond de akkerwinde, het guichelheil, de agrimonie, de kruisdistel, het bitterzoet, de vogelwikke. En ik zocht niet alleen daar. Tijdens een natuurkamp rond Hemelvaartsdag was ik elke dag het Voorne's Duin ingetrokken en had ik weer vele tientallen nieuwe planten leren kennen. Ik verzamelde de namen met het enthousiasme waarmee ik een paar jaar eerder buitenlandse kentekens verzameld had van auto's die op weg naar de stranden, bij Oude-Tonge afsloegen naar Zeeland. Ik fietste de tien kilometer naar het kruispunt en in een nieuwe schrijfblok noteerde ik ze allemaal, van elk land bij elkaar. Onder de S van Zweden, de E van Spanje, de A van Oostenrijk, onder de I, de F, P, DK, B, GB, USA, L, N, en ook de D, van Duitsland. Op vakantie in het oosten van ons land, ver in de Achterhoek, kwam een eind aan het enthousiasme toen de ene na de andere auto met een D voorbij kwam en het niet meer bij te houden was.
En toen, met al die plantennamen was het er weer, de verzamelwoede, en ik had geen idee waar al dat verzamelen toe zou leiden. Ik besefte niet hoeveel waardevolle momenten ik in mijn herinnering opsloeg en dat ik er tientallen jaren later nog zoveel energie van zou krijgen, dat het de vrijheid was waarvan ik genoot, van het mijn eigen weg gaan of anderen daar nou wat in zagen of niet, dat het zich zo zou toespitsen op het fluitenkruid en dat die geur, die ik onachtzaam opsloeg, me zo sterk zou verbinden met mijn geboortegrond.
In de tijd van het fluitenkruid, zo ongeveer begin mei, is de blauwe lucht en zijn de witte wolken nog vervuld met een heerlijk violet. Het licht is nog niet zo scherp als in de zomer. De akkers kleuren soms maar net met moeite groen. Ik ben er, ook de laatste jaren, soms speciaal naartoe gereden op zonovergoten dagen. Om er in op te gaan.
Godsgeschenken zijn het, deze mooiste dagen. Met de rug tegen de dijk, pal in de zon, omgeven door de zoet bloeiende meidoorn, het fluitenkruid en met een hoofd vol herinneringen sloot ik een paar jaar geleden zo'n dag af tot het hoofd vol was en meer geluk niet vatten kon. Vol als na een dag in het Rijksmuseum. Om weer jaren, als het moet, op te teren. En ik ben de enige niet. Er wordt wat genoten op die dagen door wie het geluk heeft er ooit door te zijn besmet.
zondag 8 april 2012
Nóg een keer Sommelsdijk (2000)
Nóg een keer boog ik me over de verbeelding van Sommelsdijk. Nóg een keer mijn herinnering aan de molen, de zwarte schuren en schuurtjes, de boven alles uittorenende kerk alsof op de schouders van de inwoners genomen, de moestuintjes van de gewone man die grenzen aan 'de Wildeman', de oude kreek die er al stroomde toen het dorp er nog niet was. De wolk erboven, die vertelt dat er meer is dan we kunnen zien, zonder uit te spreken wat. De kerk met de hoge toren wijst ernaar, en spreekt zich er, via predikanten die er voor hebben doorgeleerd, in de woorden en de voorstellingen van hun traditie wel over uit. Wat er meer is tussen hemel en aarde. Dat ze er zijn, de aarde én de hemel en hoewel wat minder dan in vroeger tijden, ook de hel, die je niet binnen hoeft te gaan, als je de overgedragen waarheden maar voor waar aanneemt en daarnaar leeft.
In deze overzichtelijke, afgebakende wereld leven de inwoners volgens vaste ritmes en rituelen van de wieg tot het graf. De aan hen overgedragen verbeelding van het onzienlijke is hun werkelijkheid, is voor hen dé werkelijkheid. In de chaos van het leven hebben ze een wereld van betekenis gevonden die ze voor geen goud willen missen, en die ze zeker hun kinderen niet willen onthouden. Ze werden er geboren, met open armen ontvangen, ze leven, zorgen, zwoegen, rouwen en genieten er. En eens wordt er afscheid van hen genomen, als ze zich eenmaal voegen in het aangroeiende koor van die hun voorgingen naar het eeuwig thuis.
Dat is de wereld die ik achter me liet, toen ik van het eiland vertrok. Een stukje van de wereld, want zo veilig en compact was het wereldbeeld van veel dorpsgenoten al lang niet meer. Het was niet meer te houden geweest; de invulling die de eeuwen door aan het meer-tussen-hemel-en-aarde was gegeven, kon de hunne niet langer zijn.
De geborgenheid en de vanzelfsprekendheid die ik hier nog schilderde, liet zich voor velen in de meegekregen verbeeldingen niet langer vinden. Lang niet allemaal bleven zij met lege handen staan. Ze zijn met een luisterend oor voor de oproep er voor de ander te zijn, de wereld ingetrokken en scheppen zich eigen werelden van betekenis.
zaterdag 7 april 2012
Voorbij de huizen (2000)
Op mijn vijftiende wilde ik met verf kunnen improviseren als anderen met muziek. Eigen werelden kunnen scheppen waar ik zo in zou kunnen stappen. Maar toen ik het probeerde, moest ik teleurgesteld vaststellen dat het me niet lukte. Naar een voorbeeld schilderen ging prima, maar alleen bij nul, op een vel wit papier beginnen, dat was een brug te ver. Ik had tijd nodig, moest leren waarom ik wilde verbeelden en hoe. Toen ik begin 2000 weer volop ging schilderen, herpakte ik de vrijheid van de intensieve schilderperiode rond 1991.
Bij dit schilderij begon ik op wit en al het andere was avontuur. Ik schetste een horizon, schiep wegen, woeste grond, huizen en een onbetrouwbare lucht met wolken die zo vast leken als het land waarboven ze dreven en dreigden. Ik schilderde de weg in een sfeer waarbij je jezelf afvraagt of het verstandig is verder te gaan, of dat het beter is te schuilen in een van de huizen. Hier zijn ze er nog, verderop misschien niet meer.
Ik leef met huizen in de buurt. Soms schuil ik, vaak ook niet. Ik kan het me veroorloven - in veel tijden en culturen een levensgevaarlijke onderneming - nog even alleen verder te gaan, tot andere conclusies te komen. Tot rigoureus andere zelfs. Het wordt er, zo is mijn ervaring, alleen niet drukker op, voorbij de huizen. Het leven leef ik er intensief, dat zeker, maar het is er stiller. Zo stil, dat anderen afhaken en teruggaan omdat ze niet zonder de beschutting kunnen of willen.
In de huizen, waar het weten heerst en in elk huis weer een ander weten, had ik kunnen schuilen bij de verbeeldingen die van het mysterie zijn gemaakt, die het mysterie klein hebben gekregen. Maar ik heb besloten, na mijn oor er te luister te hebben gelegd, toch verder te gaan. Op zoek naar andere antwoorden en vaak ook geen. En dat was en is de eerste meters best wel even wennen.
vrijdag 6 april 2012
In de bergen (2000)
Het berglandschap heb ik met een lange aanlooproute leren kennen en heeft op mij altijd een bijzondere aantrekkingskracht gehad. Niet om er te wonen. Wel om er te zijn. Tijdens vakanties was het eerst het heuvelland in het oosten van ons land bij Elten en net over de grens bij 's Heerenberg, dat me van meer deed dromen. Daarna een vakantie in Zuid-Limburg met dagtochten met mijn ouders tot diep in de België. Later volgden vakanties in de Harz en de Ardennen, en toen was het even voorbij. In 1990 reisde ik door Europa. Ik maakte kennis met nog weer hogere bergen. Vanuit het bontgekleurde Innsbruck liep ik de bergen in, maar bereikte ik de boomgrens nog niet. Een week later wel, toen ik neerstreek in Wallis, in Saas-Fee om precies te zijn. Gletsjers zag ik splijtend en vermorzelend het dal in duiken, en met het opkomende onweer voelde ik dat het er vreselijk kon spoken. Het heuvelland was me goed geweest, maar hier had ik al die tijd naartoe geleefd. Dronken van de indrukken liep ik weer naar het dal.
Het bergland stelt me in staat boven de wolken te zijn. De wereld onder me wordt er relatief en dat ervaar ik daar meer dan op het vlakke land. De dag begint er vaak met mist in de dalen en elke honderd meter is het landschap anders, en onthult het weer een deel van wat het is. Het is de plek waar een mens niet thuis lijkt te horen, waar mensen goden dachten en goden denken, waar we verbeelden dat daar op cruciale momenten geschiedenis werd gemaakt tussen goden en mensen, tussen God en mensen. Dat doen bergen blijkbaar met mensen. Ze worden tot machten of tot plaatsen van machten waar je voor buigt. Machten die zich in nevelen hullen, op hoogten waar mensen zich klein voelen en klein weten en afhankelijk van krachten die je kunnen overvallen als bij nacht. Binnen enkele tellen kun je omgeven worden door mist die je het zicht ontneemt, door slagregens en sneeuwstormen, door donder en bliksem waardoor de schrik je om het hart slaat.
Met dit schilderij verbeeldde ik die wereld van machten zoveel groter dan ikzelf. Het gaat over het mysterie, over de chaos waarin we geneigd zijn orde aan te brengen door onszelf wijs te maken dat we weten. Dat we weten met welke machten we van doen hebben, dat we weten hoe we die aan kunnen spreken en beïnvloeden, tot bedaren kunnen brengen of waarvan we het bedaren kunnen verdienen of ontvangen. Maar al het denken doet niets af aan het feit dat we met mysterie te maken hebben en met machten die tot buiten onze invloedsfeer reiken. Zo loop ik bergen op, en zo schilder ik ervan. Bergen laten zijn wat ze zijn, mezelf laten zijn wat ik ben: mens, zo kwetsbaar als de bloemen van het gras, omgeven door machten die me van het een op het andere moment kunnen maken en breken. En tegelijk het ervaren van een mysterie, dat gedachten en beelden in me oproept. Een mysterie dat mensen oproept (eenmaal weer terug in het dal) er voor de ander te zijn. Om niet. Omdat ze zich geroepen weten.
Als ik in Zwitserland was de voorbije jaren, tuurde ik eindeloos naar verten in de bergen; hoger, kouder, tot het van de bergen afstromende water zich aan het zicht onttrok en zich in nevel hulde. Het gaf me hetzelfde gevoel als toen ik dit schilderij maakte. Een gevoel van verlangen naar leven met het mysterie dat in het dal is geworden tot versteende waarheden, maar daarboven nog ongrijpbaar is en niet meer en niet minder dan wat het is: mysterie.
donderdag 5 april 2012
Nog een Laantje van Middelharnis (2000)
Na het eerste Laantje van Middelharnis volgde er nog een. Nog steeds met de zichtbare hand van mensen in het landschap, maar stiller. Het geluid is gedoofd in de al dagen ervoor gevallen sneeuw en mensen ontbreken nóg meer. De avond valt en mensen wagen zich niet meer buiten en zeker niet buiten de bewoonde wereld. Meer dan maanlicht valt niet over het beijsde pad, maar juist in deze mysterieuzer wereld ben ik thuis. Weg van de drukte, maar nooit ver. Het is grenzen opzoeken, vrij, alleen en net aan de eenzaamheid voorbij. Ik adoreer het besneeuwde landschap, dat de tijd een halt toe roept en de wereld harmonieuzer maakt.
Op Flakkee lag niet vaak sneeuw en als het er lag, was het kort. Vaak viel het tevergeefs als het smolt bij het aanraken van de grond. Ik stelde me dan voor hoeveel er had gelegen als het allemaal was blijven liggen, of als de regen die volgde gewoon nog sneeuw zou zijn geweest. Zo kort lag het er vaak, dat ik de nacht niet vertrouwde na versgevallen sneeuw in de avond. Te vaak had ik 's morgens vroeg teleurgesteld moeten zien dat het weg was en van alle plannen niets door kon gaan. Maar als het er dan wel eens lag, en als het maar eindeloos door bleef sneeuwen bij temperaturen veilig ruim onder nul - wat me op Flakkee maar zelden is overkomen - dan was ik ook in alle staten. Als een spons nam ik de indrukken op zulke dagen op. Ik keek mijn ogen uit, maakte glijbanen, gooide sneeuwballen, gleed achter auto's, genoot van de beelden in het dorp en erbuiten en jaren later maakte ik er op zulke dagen honderden foto's van. Omdat ik het me in wilde prenten en omdat het voorbij zou gaan.
Met die herinneringen schilderde ik de sneeuw in het Laantje. Sneeuw die de indruk wekt nog wel een tijdje te blijven liggen. Een wereld van niet-voorbijgaan, waarin je het kunt wagen (even) te geloven dat alles blijft en er de volgende morgen gewoon nog is.
woensdag 4 april 2012
Mijn Laantje van Middelharnis (2000)
Het Laantje van Middelharnis, dat Meindert Hobbema in 1689 schilderde, is onderdeel van het collectieve geheugen geworden van de inwoners van Middelharnis. Als ansichtkaart of als reproductie is het onder een groot deel van de inwoners bekend. En dat is het al vanaf heel jong ook bij mij.
In 1985 was ik met kunstacademiestudenten in Londen en bezocht ik de National Gallery. Onbekend met waar het Laantje zich in de wereld bevond, zag ik het als complete verrassing daar, in een van de zalen, rechts van de doorgang naar een andere ruimte ineens hangen. Ik vond het geweldig en wilde het de hele zaal wel vertellen: kijk, dat is mijn geboortedorp, en eigenlijk 'kijk, dat ben ik'. Ik stond er een hele tijd bij en liep er steeds weer naar terug. Daarna heb ik het originele schilderij niet meer gezien.
Ik hoefde er niet meer naar te kijken, om ervan te kunnen schilderen. Heel wat jaren eerder, toen ik een jaar of veertien was, had ik er een aquarel van gemaakt. Toen naar de reproductie, nu naar wat het in mijn hoofd geworden was.
De meestoof, het dorp met de kerk, de boomkwekerij en de stoffering van mensen en dieren ontbreken. Wat rest is het polderland, waarin de hand van de mens nog is te herkennen in de opgesnoeide bomen, de weg, het karrenspoor en de sloten. Het is nog dichter bij de natuur en weer verder van de cultuur. Dit is mijn eiland, dit is het landschap waarin ik me thuis voel. Geen lieflijke zomerwolken, maar wolken tot aan of net boven de horizon. Meestal nog net erboven. Het zijn wolken die kunnen dreigen, maar die het laatste woord niet hebben. Het laatste woord is aan het licht.
Hier en daar valt het licht soms voor even op het land. Het is kort en als het er is moet je er van genieten. Met die ervaring viste ik in de slootjes buiten het dorp op stekelbaarsjes en keek ik naar de voorbij drijvende wolken. Even kreeg de zon dan een kans en zag ik het licht over het land dichterbij komen, de sloot beschijnen met de vissen boven de oplichtende okerbruine bodem, en dan was het weer donker en schoof het licht verder, voorbij. Je kon er niet naar rennen. Het was geduldig wachten op het licht. Het kon bij je komen, maar evengoed kon het voorbijgaan als een belofte. Zo is het polderland in mijn hoofd gaan zitten en vertelt het me meer dan het blote oog. Het is mijn herinnering. Het is de ongevraagde toegift van die uren aan het water. Het is de spiegel waarin ik mezelf en het leven herken.
dinsdag 3 april 2012
Telkens toch weer dromen (2000)
Op een wit vel papier beginnen en maar zien waar het uitkomt. Daar koos ik voor toen ik begin 2000 na twee abstracte schilderijen, weer figuratief wilde werken. Lijnen en vormen werden tot wolken en land, tot heuvels, tot stad. En de stad tot veilige plaats buiten een moerassige wildernis. Het beeld, dat gelezen wordt van links naar rechts, vertelt een verhaal dat van beklemmende duisternis ziet naar een overkant, waar de diepste verlangens van liefde en hoop worden bewaard. Veilig, maar onbereikbaar; niet van deze wereld, zo licht. Om van te leven en zo leven we. Niet van goud in handen, maar van goud in het verschiet, een hemel van het hierna, van de droom. Van het niet weten, van het hopen tegen beter weten soms in. Om zo'n veilige stad draait het leven, en er zijn dagen dat we ons er in wanen, en er zijn dagen waarop we in het bestaan ervan nog nauwelijks geloven. De een leeft er bijna telkens zo dichtbij, de ander moet het doen met een enkele glimp in een moeizaam bestaan.
Zo werden de eenvoudige lijnen tot een wereld waarin gedachten zich vormden en nog laten vormen. Eerst een wereld en dan de gedachten. Eerst een landschap dat ik mij droom. Van tegenstellingen, van licht en donker, en vandaar van hoop en twijfel, tot gedachten en landschap tot één beeld worden. Zo wilde ik de komende tijd schilderen. Van het drama van mensen en van hun geluk en elke keer weer beginnen op wit.
Telkens als ik weer aan een schilderij begin, besef ik wat er al die keren allemaal moest gebeuren, eerdat het een wereld was om in binnen te kunnen gaan. Het is een verbazen over wat ik al die jaren mocht ervaren, op mocht nemen, mee mocht dragen, zeulen soms. En ik draag wat mee. Boeken, beelden, verhalen en een hoofd vol wakker gehouden herinneringen aan het leven, aan geluk, aan bloemen, wolken, mensen, aan mooiste dagen, aan verlies ook en telkens toch weer dromen. Steeds meer en met steeds meer lagen in de tijd zijn ze mij een onuitputtelijke bron van energie, voor nieuwe boeken, beelden en verhalen. Daar schilder ik van en daar schilder ik uit.
maandag 2 april 2012
Een taal waarin ik vrij ben (1999)
Na een paar jaar waarin ik, de schaarse tijd die ik had om te schilderen, alleen maar werkte aan enkele opdrachten, wilde ik eind 1999 weer eens voor mezelf schilderen. Ik besloot een taal te kiezen waarin ik vrij zou zijn. Geen naturalisme, geen wolken, geen expressionisme, geen moeten. Ik wilde vooral veel dingen niet en alleen maar schuiven met vlakken en kleuren; werken met hun houdingen, hun zich tot elkaar verhouden en hun verhoudingen. En het voelde goed. Dit was mijn domein. Als het klaar was, als ik ervan zou zeggen dat het goed was, zou ik wel zien wat het me te zeggen had.
Ik genoot ervan naast de grote vormen, de kleine te laten spreken. Kleine vlakken met elkaar te laten communiceren, of het tegen grotere op te laten nemen, elkaar in evenwicht te laten houden. Als ik deze taal een kans geef, vertelt het me over vrijheid, over ruimte, over rust en balans, over hoop en strijd. Juist doordat niets hoeft, kan alles op elk moment en op elke plaats in het beeld worden verteld en vertaald.
Het lijkt of andere vormentaal gemakkelijker te verstaan is ('waarom schilder je niet gewoon een mooi landschap'), maar dat is schijn. Feitelijk vraagt elke vormentaal hetzelfde als deze, wil ze verstaan worden, wil een schilderij met een station meer opleveren dan 'die ken ik, is dat niet het station van...', wil wat werkelijk wordt verteld, niet onopgemerkt blijven.
Abonneren op:
Posts (Atom)