Na een vakantie van een paar weken in Luxemburg was het te mooi geweest, zoals elke vakantie overigens, om er geen beeld van te maken. Met ons Volkswagen-golfje, dat zuchtend en kreunend telkens verhit uit de scherpe dalen omhoog was gekropen, hadden we het land verkend. Verkoeling gezocht - tot mijn enkels want ik heb een hekel aan zwemmen - in rivieren en stroompjes die in het zachte gesteente van de ondergrond diepe dalen met steile hellingen hebben uitgespoeld. Ik genoot er van de glooiende velden van groen en goudgeel koren, van korenbloemen en klaprozen. Van meanderende rivieren met in scherpe binnenbochten, hoog erboven in bruinen en grijzen de oude steden. Van de wegen die steiler dan ik ze later in Zwitserland tegenkwam, slingerend het dal opzochten. Van de mistflarden in de ochtend en na een zomerse bui en de beken vol keien en stenen vol fossielen op een hoog plateau. Ik voelde er de tijd. De geschiedenis van het land, al was het nog met andere ogen dan nu.
Ik schilderde een onbezorgde wereld met wolken die vrolijk en zonder ander doel dan dat te zijn, als zonnen boven het golvende land hangen. Het is een wereld die geen richting heeft en geen einde kent. Alles wat er is, is er vanzelfsprekend en altijd. Het blauw van de lucht, komt evengoed terug in het land, onder de horizon. Dit is geen wereld waarin je wat te vrezen hebt. Het is ook niet de wereld waarin we op vakantie waren. Het was onze wereld, van die paar weken. Een wereld die ik langer wilde vasthouden dan die paar weken na thuiskomst, waarin je angstvallig en tevergeefs probeert te bewaren wat in die vrije weken gevonden werd. Het was de wereld waaruit ik de dagelijkse rompslomp en het gedoe met een autootje dat ik tot twee keer toe bij de garage in Clerveaux had moeten brengen omdat hij het leek te begeven, had weggefilterd en waarvan ik de vrede, de ruimte, de zonovergoten velden en de vrijheid had bewaard. En daar schilderde ik van. Om er iets van mee te nemen in de tijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten